Niet dat het voor veel ophef heeft gezorgd, of dat iemand het zelfs maar opgemerkt heeft, maar ik wil toch even wijzen op het feit dat ik de laatste tijd wat minder de neiging heb getoond om door woord en geschrift kennis te geven van mijn mening over een en ander.
Dat komt ten eerste door het feit dat er veel te veel gebeurt en het echt dagwerk wordt overal iets van te vinden, bovendien heb ik de neiging te volstaan met verwijzen naar de geschriften van Sheila Sitalsing, Frank Heinen, Merel van Vroonhoven, Sander Schimmelpenninck, Kustaw Bessems, J.P. Geelen en De Betrouwbare Mannetjes, niet toevallig uitsluitend mensen die schrijven voor de Volkskrant – de krant waar ik al sinds 1 januari 1960 abonnee van ben en ik, afgezien van de Lokale Sufferd, van een heleboel kranten alleen maar de websites bekijk.
En dat is nog niet het ergste oponthoud dat ik ondervind, het is vooral het feit dat ik de hele tijd van alles kwijt ben en letterlijk hele dagen en ook nog delen van nachten ernaar op zoek ben, meestal essentialia zoals mijn wandelstok, mijn geruite pet en mijn auto- en huissleutels. En dan vermeld ik maar even niet de tijd die ik besteed aan het merkwaardige fenomeen dat De Limburger en de Aachener Zeitung geregeld mijn gebruikersnaam veranderen en wachtwoord met elkaar verwisselen. Of aan het vinden van een manier om een verkeerd ingevulde belastingaangifte terug te halen en opnieuw in te dienen.
Wat die geruite pet, wandelstok en sleutels betreft: ik heb in toenemende mate de neiging om eerst in de koelkast en de diepvries te kijken, daarna in de diverse vuilnisbakken, in alle jassen en broeken, al dan niet al meegewassen, om er uiteindelijk tegenaan te lopen op een volstrekt voor de hand liggende plek waar ik toevallig even niet naar gekeken had, gewoon, omdat het te veel voor de hand lag.
Ik noem een recent voorbeeld: gisteren de huissleutels met daaraan de sleutel van onze tweede auto die zich voornamelijk bezighoudt met stilletjes op de oprit staan. Het was allemaal een beetje warrig gegaan, ik moest op een bepaald tijdstip in een afgelegen ziekenhuis zijn voor een onderzoek en van de eerste auto bleek de accu in de voorgaande nacht leeg te zijn geraakt, vraag me niet hoe.
Veel gehannes dus, want om de accu van auto 2 te bereiken moet die auto bijkans gesloopt worden, nou ja, lang verhaal kort (nooit ‘land verhaal kort’ zeggen): samen met een te hulp gesnelde zoon en de buurman kregen we de accu van auto 1 weer aan de praat en reden we met enige spoed naar dat onderzoek.
Bij thuiskomt bleek mijn sleutelbos (voordeur, garagedeur, tuinpoortje, auto 2) spoorloos. Auto half gesloopt, overal onder gekeken, in de invallende duisternis met een zaklantaarn alle wegen en paden gecheckt, de afdeling Gevonden Voorwerpen van het ziekenhuis gebeld, (alvast gekeken of er nog voldoende reservesleutels waren, en jawel), nog eens onder de mat in auto 2, niks.
Terwijl het zachtjes begon te regenen (let maar eens op: als je iets kwijt bent begint het heel vaak zachtjes te regenen of te sneeuwen) ging ik, mijzelf van alles verwijtend, naar bed waar ik direct in slaap viel, om tegen 3 uur wakker te schieten: had ik wel gekeken in het bergplaatsje in de linker voordeur van auto 2? Eerste reactie: doe niet zo gek, dan had je het wel gezien.
Dus om acht uur – het motregende nog steeds – uit de veren en naar buiten. De linkervoordeur van auto 1 geopend: hij start nog steeds. Onder het uitstappen keek ik in het bakje aan die deur: daar lag de sleutelbos met huissleutel, garagesleutel, sleutel tuinpoortje en die van auto 2, roerloos te wachten.
Die geruite pet, die ben ik ook al op vergelijkbare manier kwijt geweest. Die hadden we al opgegeven; op het punt dat ik ging checken of deze of gene firma een vergelijkbaar hoofddeksel tegen gepeperd tarief voorhanden had moest ik me bukken naast mijn bureaustoel op iets op te rapen, en zag ik de pet stilletjes (net als vanmorgen die sleutelbos) op 50 centimeter achter de stoel op een rij boeken liggen. Al een week.
Nou jullie weer.
Binnenkort toch maar eens de herinvoering van de dienstplicht.