De pessimist plant een wijngaard, de optimist begint gelijk een koffieplantage. Dit gezegde luidde ooit anders, maar ik maakte er dit van na het lezen van een artikel over een paar optimistische Siciliaanse boeren die in de gaten hadden gekregen dat het Sicilië steeds moeilijk wordt om behoorlijke wijn te telen, en daarom maar eens begonnen te kijken of het telen van koffie misschien een beter idee zou zijn.
Ondanks dat het er ’s winters vooralsnog een beetje te koud is voor de koffiebomen, is gedurende tien maanden van het jaar het klimaat van Sicilië gunstig voor koffieteelt, hebben ze geconstateerd. En, goede chauvinisten als de Sicilianen noodgedwongen zijn, de koffie blijkt vleugjes Siciliaanse smaken, zoals naar cederhout en limoen, beweren ze.
Noem het licht overtrokken enthousiasme.
Meestal zijn de bessen van de koffieboom rood, zoals je vaak in reclame voor ‘eerlijke beloning van koffieboeren’ ziet. Maar de Siciliaanse koffietelers toonden me iets dat me meer bekend voorkwam: een zakje citroengele bessen.
In 1966 kocht ik bij een firma die in exotische zaden deed een handjevol zaden van de koffieboom, genaamd Coffea arabica nana. Het duurde een poosje voor de zaden ontkiemden, maar ze deden het en om een (heel) lang verhaal kort te maken: al die jaren sindsdien heb ik koffiebomen – fikse struiken met mooi, donkergroen glanzend blad – in huis gehad. Een enkeling hield het veertig jaar vol, begon op zekere dag te bloeien met stervormige witte bloemen die licht aangenaam geurden, en dan overgingen in eerst groene, daarna gele bessen, waarin steeds twee koffiebonen rijpten.
Het is opvallend dat de daaruit geoogste zaden gewoon nieuwe struiken leverden. Door de inteelt (denk ik) waren er exemplaren bij die extreem gevoelig bleken voor wolluis, maar in het algemeen kon ik links en rechts jonge planten uitdelen. Die het, o wonder, zelden goed deden. Het beste regime, stelde ik proefondervindelijk vast, was: zeer matig bemesten, kleine planten elk jaar verpotten, pas water geven als de aarde begint op te drogen. En in de winter boven de 10 graden houden, zoals de Siciliaanse boeren inmiddels ook begrepen hebben. Geen rechtstreekse zon, en dat had ik ooit op Java gezien, waar de koffiestruiken groeien op 800 of 1000 meter boven de zeespiegel, in naaldhoutbossen, die voor de nodige schaduw zorgen.
Op een dag, een jaar vijftien geleden, hebben we eens geprobeerd of van de bessen koffie zou kunnen worden gezet.
En jawel. De ‘schillen’ (die zoet smaken) van de bonen halen, de bonen op een warme plaats goed laten drogen, de bonen vervolgens in een droge koekenpan duchtig roosteren – ik wist toen al dat dat was om een overmaat aan cafeïne weg te ‘branden’ – malen en koffie van zetten.
Goed te drinken.
Maar we hebben het sindsdien nooit meer geprobeerd, ondanks behoorlijke oogsten.
De nacht nadat we de koffie hadden gedronken hadden, hebben we met wijd opengesperde ogen rechtop in bed gezeten en geen oog dicht gedaan.
Teveel cafeïne.
Nog een wonder dat we het overleefd hebben.
Maar ik ben er wel vast van overtuigd dat we, na de wijnteelt, ooit ook koffieteelt zullen bedrijven. D’Ouwe Van Elle kijkt er misschien al naar uit.
Laatste reacties