Vanmorgen het onvermijdelijke interview bij diens afscheid van de televisie van Maarten van Rossem, en wel in het Volkskrant Magazine.
Voor wie het allemaal niet volgt: zijn grootste en wat mij betreft onvergankelijke roem kreeg Van Rossem als ‘voorzitter van de jury’ (tevens enig lid) bij de quiz ‘De Slimste Mens’. Hij zat voor, had bij enkele vragen aan de kandidaten (ik denk soms op Wikipedia) enige verklarende woorden gevonden. Het beste van zijn optreden was zijn openlijke kritiek (noem het rustig ‘afbranden’) op kandidaten die Gelderland aanzagen voor Bhutan, maar alles bleken te weten van bonke bonke muziek, en weer flink wat minder van geschiedenis, literatuur, geografie en zo nog het een en ander. En dan ook nog kans zagen (bijna) te winnen.
Mensen van boven de tachtig jaar moeten uitkijken zich niet door de verkeerde te laten interviewen, dacht ik bij het relaas in het VKM, ditmaal door Nathalie Huigsloot, die in haar licht ironiserende vraagtoon probeerde Van Rossem uit zijn evenwicht te brengen; waarvoor ze iets vroeger had moeten opstaan, want Van Rossem trekt zich nergens een reet van aan en gebruikt elke gelegenheid om zijn eigen eruditie en originele zichten op allerlei gebied ten beste te geven, zoal de wereldpolitiek en de eigenaardigheden van de Verenigde Staten van Amerika.
(Het verhaal gaat dat Van Rossem vanuit zijn jurystoel enorm lange verhalen placht af te steken, die dan door handig knip- en plakwerk tot de essentie werden teruggebracht: de afleveringen van De Slimste zouden er stuk voor stuk uren door geduurd hebben. Van Rossem maakte dat verder weinig uit: hij heeft er een jaar of twaalf lang het allersimpelste maar wel goed betalende baantje sinds mensenheugenis door gehad.)
Dus dat is goed afgelopen, voor Maarten, het interview is een waardig slot geworden, zijn carrière is mijns inziens nog niet ten einde – voor die van Philip Freriks vrees ik het tegendeel – maar daarmee is de kans voor bejaarden om onder honend gejoel en ónder het pek en veren naar het bejaardenhuis te worden gejaagd nog niet verminderd.
Ik neem een voorbeeldje van vlak bij huis waarmee het iets minder goed dreigt te gaan.
Ik doel nu op Wim Frijns, zo’n typische Heerlenaar die sinds jaar en dag, tot ieders tevredenheid, de stadionspeaker uithing bij de thuiswedstrijden van Roda JC. Daarbij ging er vorig jaar iets mis: hij riep om dat Roda (door het resultaat van een gelijktijdige andere wedstrijd) gepromoveerd was naar de eredivisie. Heel Kerkrade vloog elkaar, de hond, de kat, het paard en de flatscreen om de nek – Frijns kwam er nauwelijks bovenuit met zijn excuses: het klopte niet, Roda bleef voor alweer een jaar in de gelederen van de Keukenkampioen.
Hij is pas 73 jaar, maar voor het Kerkraadse hooliganisme is dat eeuwenoud en afgelopen week hing er dan ook het onvermijdelijke spandoek in het Kerkraadse stadion met de tekst: Wees gegroet, D’r Frijns mot voet, de grote Frijns show is ten einde, Wim, Adieë wa!
(Ter verduidelijking: ‘voet’ is weg in het Kerkraads, ‘adieë’ is een verbastering in dezelfde taal van het Franse ‘adieu’.)
Voor mij zou dit het teken zijn om echt te vertrekken, gewoon om de eer aan jezelf te houden, maar dan ken je Frijns niet, die het allemaal als goede reclame ziet voor zijn Smulbar op de Bongerd in Heerlen. En als reclame voor het boek ‘Lullen met Wim’, dat net uitgekomen is.
Vele jaren geleden, toen Frijns nog diskjockey was in de Diligence en de Femina in Heerlen, placht hij mij bij binnenkomst te verwelkomen met de kreet: Wat doen we in de tuin, want zo heette mijn wekelijkse tuinrubriek in het Limburgs Dagblad, en vermoedelijk bedoelde hij dat ook een beetje, ahem, ironisch.
In ieder geval dacht ik juist weer dááraan toen ik, alweer misschien wel tien jaar geleden, merkte dat de interviewtechniek mij volledig ontglipt was en dat het tijd werd te proberen alleen van het pensioen te leven.
Wat wil ik hier allemaal mee beweren?
Dat iedereen het zelf moet weten wanneer zijn tijd gekomen er is een punt aan te draaien, vóór ze je een ouwe gek gaan vinden om wie te lachen valt. En om anders gewoon door te gaan, als er behoorlijk goed mee verdiend kan worden.
(Daarom kan er in de eerste zin van dit stukje tussen ‘diens’ en ‘afscheid’ wat mij betreft en desgewenst het woord ‘voorlopig’ ingevuld kan worden.)