Als Wieteke van Dort vandaag de dag met het briljante idee zou zijn gekomen om op te treden als Tante Lien (‘adoe seg, kassian ja’) zou ze waarschijnlijk een veroordeling wegens discriminatie nog net kunnen ontlopen door het hele schunnige idee te laten varen. Tante Lien zou je langs die weg de vrouwelijke versie van Zwarte Piet kunnen noemen.
Maar Tante Lien was inmiddels ook wel enigszins bedaagd geraakt, het is alweer enkele jaren geleden dat Wieteke van Dort alleen nog voor nostalgische gestemde maar vooral oeroude Indische Nederlanders optrad als dat vrouwtje met strak naar achteren gebonden haar, een brilletje half op de neus, sarong en kebaja aan en dat onnavolgbare met veel Maleise woorden doorspekt Nederlands (of andersom). Ik heb in 1978 in Yogyakarta nog een hele groep mensen gesproken die dat mengtaaltje (er zat ook een flinke dosis Javaans bij) tot in de perfectie beheersten.
Talloos waren de redenen dat Nederlanders naar Indië gingen. Maar 99 procent daarvan waren de planters die het erom ging over de ruggen van de ‘inlanders’ zo snel mogelijk zo rijk mogelijk te worden en dan snel terug naar Nederland begaven om er een villa in het Gooi of in Wassenaar te bouwen, en eindelijk weer gewoon bloemkool, sperziebonen, aardappelen en tot snot gekookte andijvie en spinazie te kunnen eten.
Dat beeld: Nederlanders waren uitbuiters, rovers, slavendrijvers, zelfs moordenaars geweest in Insulinde, dat is de laatste jaren opgeld gaan doen, en begrijp goed: dat is in orde. En daar paste geen Hollandse humor bij, en Hollandse humor was het, wat Van Dort deed.
Maar dat doet geen recht aan de mensen die, wellicht een beetje naïef, naar Indië gingen als leraar, toneelspeler, journalist, arts, verpleegkundige, archeoloog, historicus, mensen die het land en de mensen bijna verafgoodden, die al snel in sarong en kebaja liepen en een voorkeur kregen voor de uiterst gevarieerde keukens van dit enorme land van de achttienduizend eilanden. Wie er een beetje over nadenkt zal begrijpen dat onder die Nederlanders al dat niet van ‘gemengd bloed’ die in ‘Indië’ geboren waren een onuitwisbare heimwee bestond naar dat groene, groene land met dat groeizame klimaat, die mooie mensen, die vulkanen en elke dag onweer, en dat ze, na na lang beraad naar Nederland waren gereisd en het niet konden laten die sfeer op te roepen door zich te bedienen van de taal van die maatschappelijke laag in het koloniale rijk die niet gekomen was om te roven en uit te buiten: Indo’s, Indische Nederlanders en gewone Nederlanders. En dat met name Wieteke haar Tante Lien juist bedoelde als uiting van dat onuitwisbare heimwee. Dat intussen ten onrechte verdacht is geworden.
Natuurlijk kon je het zien als ‘de spot drijven met het lot van een geknechte volk’ – in Indonesië leren ze op school dat ‘my country was oppressed by the Dutch for more than three hundred years,’ zoals een jongen geheel ongevraagd zei nadat hij naast mij was gaan zitten in een busje dat onderweg was van Bogor naar Bandoeng.
Ik moest aan dat alles denken toen ik vanmorgen het bericht hoorde van haar overlijden, vlak na het verhaal in de krant dat melding maakte van het feit ze in Indonesië, tot en met de verre Molukken, gék zijn op het Nederlands elftal…