Van de meeste families hoor je nooit wat. Ook niet als er onderzoek naar wordt gedaan, zoals in het tv-programma ‘Verborgen verleden’. Daarin zoeken personen, meestal BN’ers, naar spectaculaire voorouders dan wel gebeurtenissen in hun verleden, daarbij geholpen door mensen die verstand hebben van archiefonderzoek en genealogie. Ik verdenk het programma er zelfs van dat het vooral bedoeld is als reclame voor dat soort onderzoek, natuurlijk ook wel een eerzame vorm van verdienmodel.
Het programma zit zo in elkaar dat wanneer er geen echt spectaculaire voorouders gevonden kunnen worden, of alleen maar dieven, moordenaars, zwervers, echtbrekers en bedelaars – dat is opvallend vaak het geval – kan altijd de toevlucht worden genomen naar zijtakken die van de genealogie en de alom aanwezige bijpassende archieven zo’n boeiend onderwerp (kunnen) maken en waarin ook duidelijk wordt dat dat beslist geen werk voor amateurs is.
Hoe dan ook, ik herinner me een korte periode in de geschiedenis van dat programma waarin het herhaaldelijk mogelijk bleek zover terug te gaan in de geschiedenis, inzonderheid door het betreden van allerlei zijpaden, dat men uitkwam bij leden van de Britse koninklijke familie als Middeleeuwse voorouders, al of niet door onwettige voorzaten – en dan moet je weten dat de Britse koninklijke familie van Duitse afkomst in de negentiende eeuw is.
Ik heb me er zelf ook wel eens aan gewaagd, maar ver ben ik niet gekomen – mijn grootvader van moederszijde was Willem Derksen, eerzaam parlevinker te Nijmegen van wie ik alleen weet dat hij in 1938, mijn geboortejaar, is overleden, zijn echtgenote (1876-1958) heette Mientje Eggen en kwam uit Amby bij Maastricht; mijn vader was interessanter omdat hij uit de toenmalige provincie Udine in Italië kwam. Van zijn vader, Giuseppe, weet ik geen data, hij moet jong gestorven zijn, mogelijk in het plaatsje Heide in Schleswig Holstein, waar hij een terrazzobedrijf had. Zijn vrouw, Domenica d’Agnolo, was geboren in 1863 in Fanna en daar overleden in 1934.
Lekker bijtijds kwam ik in 1976 op het idee om eens aan mijn vooral Friulaanse stamboom te snuffen en vervoegde me daartoe bij de kapelaan van de parochie in het dorpje Fanna. Daar was mijn vader geboren, maar Fanna was op dat moment juist zwaar beschadigd door een aardbeving en de kapelaan beweerde dat de doopboeken van zijn parochie helaas de aardbeving niet hadden overleefd; twee dingen brachten mij ertoe niet verder aan te dringen: ik kon niet schatten of het waar was wat hij zei en hij dus gewoon van me af wilde; en hij stonk onbedaarlijk uit zijn bek.
Omdat ik zelf een familielid heb (had) dat hard op weg was geweest een minor BN’er te worden – mijn broer Berry was de wonderbaarlijke ontwerper van de volstrekt ondraagbare japonnen waarin schilder Carel Willink’s echtgenote Mathilde Den Dolder wereldberoemd werd in de grachtengordel, heb ik wel eens een ideetje op papier gezet om zijn biografie te schrijven. Veel verder kwam ik niet dan het opstellen van een lijst vrienden, collega’s en kennissen die over hem geïnterviewd konden worden, mitsgaders een korte serie bewaarde artikelen in kranten en tijdschriften – ik kon ook nog eens verwachten dat ik de nodige heisa zou losmaken als gevolg van mijn persoonlijke inzichten over uitbuiting die er niet om logen.
Ik kwam niet verder dan een korte introductie waarmee mijn twee zussen de vloer aanveegden – mijn broers homoseksuele aard mocht bijvoorbeeld niet genoemd worden. Ik bedenk nu dat mijn broer, Alberto Giovanni Matteo Brun, vandaag 80 jaar zou zijn geworden, als hij niet in 1997 was overleden aan alvleesklierkanker.
Een van de conclusies uit het bovenstaande: ik heb een enorme bewondering voor mensen die jarenlang in archieven snuffelen, niet snel opgeven, lange reizen maken, lang telefoon- en e-mailverkeer voeren en daar uiteindelijk een lekker lopend verhaal van duizend bladzijden van bij elkaar toveren. Maar ik zelf laat het veel te gauw afweten, zelfs normaal dagelijks journalistiek onderzoek was me vaak al teveel, toen ik dat vak nog beoefende. En toch werd ik ervoor betaald.
Dit alles kwam vanochtend, terwijl ik nog wat las in bed, bovendrijven. Wat ik las was het boek getiteld De Stradivarius van de keizer, geschreven door Emile Hollman, een jeugdige collega van bijna 60 jaar, met medewerking van George Vogelaar, die ik alleen in de verte ken als voormalig hoofdredacteur van Dagblad De Limburger.
Emile heeft een beroemdheid in zijn familie de cellist en componist Joseph Hollman. Emile en Vogelaar hebben dus dat doorzettingsvermogen wel, ze zijn jaren bezig geweest met archiefonderzoek en speuren naar onder veel meer de huidige vindplaats van vele kostbare violen en cello’s en hoe ze daar terecht zijn gekomen, vaak mede door het toedoen van dat beroemde familielid, naar wie in Maastricht een straat is genoemd. (De Joseph Hollmanstraat loopt parallel met de Franquinetstraat, genoemd naar de grootvader van mijn ook allang geleden overleden collega Robert (1915-1979) en op een van de hoeken van die straat is de praktijk gevestigd van huisarts Wolfs, die in 1976 nog een huis van mij kocht, een eind verderop.)
Ze zeggen wel eens dat iedereen wel ‘two handsakes away’ is van iemand die het geschopt heeft tot BW, Beroemde Wereldburger. Joseph Hollman was er zo een. Ik kom binnenkort op dat boek terug, ik ben halverwege.
Ondertussen: die snor van Hollman was onbetaalbaar.