Dat had ik, eerlijk gezegd, niet verwacht: dat ik nog eens over auto’s zou beginnen. Ik heb sinds 1959 een rijbewijs BE en sinds 1964 een auto in bezit, respectievelijk eigendom (zie voor het verschil het Burgerlijk Wetboek.) Ik ga niet zitten te tellen hoeveel het er zijn geweest, niet meer dan een stuk of vijftien, denk ik.
Je kunt er ook geen bijzondere voorkeur in ontdekken, tenzij je goed kijkt. Enkele Volkswagens, een DAFje, een Opel Kadett station, een Opel Record, een Renault 30, een Renault Dauphine, een Renault 5 (de enige auto die ik ooit nieuw kocht, met korting), een Volvo V40, tweemaal een Smart. Maar ook: tweemaal een Lancia, namelijk een Flavia van 1967 en een Berlina 2000 van 1974. Die twee, en de snel onder mijn kont wegroestende Citroen CX Break, die waren anders.
Ik denk dat de meeste mensen hun auto’s uitkiezen op grond van prijs, brandstofverbruik, snel optrekken en niet al te zeer opvallen vergeleken bij de andere auto’s in de buurt. Tegenwoordig ook nog voorzien van zoveel mogelijk elektronische grappenmakerij, natuurlijk.
Sinds ik, ergens in het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw, in een stille straat in Nijmegen, een Mercedes 300 SL zag staan, ging ik hangen naar ‘iets anders’. Kort daarna gevolgd door een oranje Studebaker Commander Coupé Cabriolet, eigendom van een Nijmeegse architect met bijpassende dochter. Zij veranderden mijn leven.
Intussen kon ik me ook duchtig uitleven in een groot aantal andere auto’s, omdat ik de autorubriek schreef voor de krant. Zo kwam ik bijvoorbeeld terecht in een Datsun 240 Z, waarmee ik ook meteen dat record vestigde: 240 km/u op een stuk autoweg tussen Zutphen en Arnhem. Verder noem ik nog een Renault Alpine, een Matra Simca Bagheera (die ik total loss reed, in de Bijlmer), de Matra 530 LX die ik geregeld te leen kreeg van een collega: om er eens lekker hard mee te scheuren, zodat hij niet ‘lui’ werd – de eigenaar zelf voelde zich niet voldoende gezond voor hoge snelheden.
En dan nog twee gedenkwaardige: de auto waarmee die hangsnor, hoe heet hij, juist ja, Ilja Gort, rondrijdt, een Peugeot 504 cabriolet Pininfarina; en de auto waarmee ik een aparte relatie had: de Vauxhall Velox, die ik, om nu onnaspeurlijke redenen, vreesde, en waarin ik de 12 lessen ontving alvorens in één keer te slagen. (Kosten rijbewijs 90 gulden.)
Dus dacht ik wel eens aan een Maserati of een Lancia (maar ja, inmiddels Fiat) en met lichte heimwee aan de Renault 16 die ik in Nairobi huurde voor een tripje naar Uganda of de Chevrolet Malibu uit 1980 die ik mocht rijden.
En toen was er, om redenen die ik nog wel eens zal uitleggen, ineens de Volvo V40, in 2002 al zes jaar oud, op dat moment de enige auto in Zuid-Limburg die tweedehands te koop was met een automatische versnellingsbak. Onopvallend model, niet echt vintage Volvo, maar wel met de ongelooflijke betrouwbaarheid., Een ouderwetse reiswagen.
140.000 kilometer en 21 jaar verder kreeg ik er nog 5 euro voor, hetgeen me nog mee viel want hij reed nog prima maar was verder een lekkend wrak.
‘Je hebt helemaal nog niet over je nieuwe auto geschreven,’ meldde mij een oude vriend, die zelf niet geheel vrij is van autogekte. (Hij rijdt tegenwoordig zelf in een elektrische BMW).
Tja. Een VW Golf Plus was het geworden, heel modern gewoon op internet gekocht, hij ziet er gloednieuw uit, kleur ergens tussen duifgrijs en beige in. Keurige auto, geknipt voor het gebruiksdoel: pechvrij van A naar B en terug.
Mijn laatste auto, ook dat nog.
Nu proberen in 2027 het rijbewijs alsnog met succes te laten verlengen. (ik ben dan, mits nog in leven, bijna 88 jaar.)
En nog altijd niet gereden in een Mercedes 300 SL van 1955.
(NB: van al dat moois zijn op internet duizenden plaatjes te vinden.)
Laatste reacties