Als uit het niets moest ik denken aan een sketch van Theo Maassen waarmee hij benadrukt hoe saai zijn leven eigenlijk is. In een restaurant waar hij met zijn familie zit, verwisselt de bediening de bestelde varkenshaasjes en biefstukjes. Niet erg, vindt de familie Maassen, zo is óók goed. Het restaurant vindt niettemin dat een goedmakertje op zijn plaats is. ‘Kregen wij, van het restaurant, een gratis kopje koffie aanjebode,’ (dat is hier in huis, tussen haakjes, een vaste uitdrukking). Even een professionele stilte en dan de klapper: ‘Daar moet ik het mee doen in het leven. En dat maakte ik niet eens zelf mee, het gebeurde aan het tafeltje naast ons.’
Zo voelt het ook een beetje aan als ik voor de zoveelste keer op dit weblog begin aan een stukje over mijn wederwaardigheden op de dag van het bombardement van Nijmegen op dinsdag 22 februari 1944. Nou goed, het is vandaag precies tachtig jaar geleden en het volgende jubileum is over tien jaar, in 2034, en het eerste echte jubileum over twintig jaar, in 2044, als het honderd jaar geleden is. En ik 106 jaar zou worden. Ik kan niet garanderen dat ik het nog bij leven zal meemaken. Dus vooruit maar, vandaag ‘vieren’ we een jubileum.
Ik zou er een foto van Kaboel, Grozny, Adiivka of Gaza bij kunnen zetten, want zo zag het er uit: een half middeleeuws knus stadje, ik ruik er de lucht van natte kelder met kattenpis nog bij, vakkundig veranderd in een berg stenen en ander puin, het universele souvenir van de krankzinnige dictator.
Lang heeft het geduurd voordat men van historische zijde wilde toegeven dat Nijmegen was gebombardeerd door Amerikaanse bommenwerpers, dat kon de grote vriend ons toch niet aangedaan hebben? Maar de Amerikanen hadden hun bommenlast wegens slecht weer en zwaar afweergeschut niet in Duitsland kunnen loslaten boven een half middeleeuws knus stadje etc, en konden die ook niet helemaal terugnemen naar Engeland, vanwaar ze vertrokken waren, hun brandstofvoorraad was daarvoor niet toereikend. En ze zagen van grote hoogte een spoorwegemplacement, meenden dat het op Duits grondgebied lag en dachten: zo’n emplacement is óók een leuk doelwit.
En lieten toen de bommen ook nog een paar seconden te vroeg los, boven het oude centrum van Nijmegen.
Achthonderd doden, vele tragische verhalen, het leek wel Warschau of Rotterdam.
En ik keek ernaar. Of nee, ik hoorde het. Het klonk als een aardbeving, realiseerde ik me later. Ik herinner me ook nog dat de bommenwerpers teruggekomen waren, dat mijn vader onder aan de trap stond te schreeuwen dat mijn zus (van 13 jaar) en ik naar beneden moesten komen, maar dat feit, die terugkerende bommenwerpers, dat is me eerst uit het hoofd gepraat, en het klopte ook niet. Er waren, is me veel later gebleken, wel degelijk die zilveren vogels die ik uit slaapkamerraam laag zal komen aanvliegen: Duitse toestellen die toevallig op dat moment een oefenvlucht maakten.
In de woonkamer stond op een console in de hoek van de kamer een grotendeels lichtblauw porseleinen Mariabeeldje, dat heen en weer sprong op de aardbeving, mijn moeder zat er geknield voor, zes maanden zwanger van mijn broer, hardop biddend, waarvan ik me herinner dat ze herhaaldelijk ‘Lidiaatje, Lidiaatje’ riep – de naam van mijn driejarig zusje dat met natte pleuritis in het Canisius Ziekenhuis lag.
Daarna renden we allemaal naar dat ziekenhuis, een kilometer van ons huis, en werden daar tegengehouden en weggestuurd: ik zag nog een glimp van talloze brancards met gewonden die de trappen van het ziekenhuis werden opgedragen. Het was wel duidelijk geworden dat het ziekenhuis, net zo min als onze eigen buurt, getroffen was.
Wat we deden toen we thuis waren, dat weet ik niet meer. Die avond zagen we een oranje gloed boven ‘de stad’ zoals wij het centrum noemden – een kilometer of twee bij ons vandaan. En een van de volgende dagen een editie van het Nijmeegsch Dagblad, helemaal gevuld met overlijdensadvertenties.
Pas enkele jaren geleden kwam ik er per ongeluk achter dat bij het bombardement de echtgenote en de zoon van een oom waren omgekomen: ze woonden eigenlijk in Amsterdam maar waren op familiebezoek in een woning op de Lindenberg. Over pech gesproken.
Enkele dagen nog weer later was het puin al zover geruimd dat Lijn 1 van de tram weer over de Stikke Hezelstraat, Grote Markt en Burchtstraat kon rijden – straten waarvan de bebouwing grotendeels in puin lag. In die tram zat ik, ramptoerist.
Het is tachtig jaar geleden en het gebeurde, zal ik maar concluderen, aan het tafeltje naast ons, ik maakte het mee, maar op afstand en voor zover ik me herinner vond ik het vooral interessant.
Wie het echte verhaal wil lezen: https://anderetijden.nl/aflevering/480/Bombardement-van-Nijmegen