Mijn oude vader placht te zeggen: ‘ik zou graag een miljoen belasting betalen per jaar’. Hij doelde uiteraard op het inkomen waarop zo’n belastingaanslag gebaseerd zou zijn.
Daar moest ik even aan denken toen ik de berichten las over de honderd miljoen euro aan winkeldiefstallen waar supermarktketen Jumbo mee te maken heeft (en naar ik aanneem ook andere branchegenoten.) Dan moet je dus een gigantische omzet hebben gemaakt. Hetgeen nog waar is ook.
Ik ga het ook niet te ingewikkeld maken, en ik zal er dus vanaf zien de vraag te stellen: was de sponsoring met tientallen miljoenen van wielrenploegen en Max Verstappen feitelijk niet ook een onrechtstreekse diefstal van de klanten van de supermarkt?
Rond het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw verschenen in Nederland de eerste zelfbedieningswinkels, later getooid met de naam supermarkt. Een gouden vondst: minder personeel nodig – personeel moeten betalen was toen ook al een doorn in het oog van de oprechte ondernemer – en een winkel waarin de klant alles voor het grijpen had en dat in toenemende mate ook deed. Er bestaat inmiddels een complete wetenschap omtrent de bevordering van impulsaankopen en als een zaak dat goed doet, groeit de omzet als kool.
Ik weet niet hoe het met jullie is, maar ik heb de neiging voor een bosje basilicumblad naar de supermarkt te gaan en met een volgeladen kar ten bedrage van honderd euro of meer naar buiten te komen.
In het kader van het onderhavige onderwerp dacht ik nog eens terug aan mijn eigen wederwaardigheden in de sector waar het hier om gaat, ruwweg de verkoop/aanschaf van voedingswaren. Daarvoor had je, pakweg zeventig jaar geleden, niet één, maar meerdere winkels nodig: de bakker, de slager, de melkboer, de groenteboer en de kruidenier. Die laatste huisde in onze arbeidersbuurt in net zo’n optrekje als iedereen die er woonde.
Jan Lagé en zijn vrouw bestierden de zaak: een kamertje van een vierkante meter of tien waarin langs twee wanden kasten met daarin de kruidenierswaren, daarvóór een smal gangetje en daar weer voor de toonbank. Achter de toonbank de klanten, die gedwee afwachtten tot ze aan de beurt waren. Bij Jan was het goed boodschappen doen: hij noteerde de prijs van de verkochte waren met de hand in je boekje, en dan kwam je later betalen, als je weer ergens geld vandaan had weten te halen.
Jan en zijn vrouw werkten je boodschappenlijstje af of vroegen eenvoudig wat je wilde kopen: een half ons kaas, een kopje suiker, een half pakje boter (waartoe ook margarine werd gerekend) en dan kon je naar huis. Aan de overkant.
Wanneer je iets zekerder was van je inkomen liep je wat verder, naar De Gruyter, voorzien van een fraaie Jugendstilgevel; binnen veel glas en koper en in smetteloos wit gehulde verkoopsters achter de toonbank. Achter hen de laden met losse koffie en thee, suiker en meel, de koffie werd desgewenst voor je gemalen. Je rekende af (soms wel een tientje, voor een hele week boodschappen); hoe de tien procent korting werd verrekend herinner ik me niet meer, de bijbehorende slogan luidde: ‘En tien procent, en betere waar’, maar dat geloofden de mensen maar half, ze noemden De Gruyter allesbehalve liefkozend ‘Piet d’n Dief’.
Hoezeer dat ook klopte, Piet de Gruyter hield er niet voldoende aan over om sport te sponsoren. Ook al doordat hij nog niet op het idee van de mogelijkheden van impulsinkopen was gekomen.
Of Chryso van Woerkom aan de Molenstraat in Nijmegen daar wel aan dacht, dat onttrekt zich aan mijn waarneming, maar in het begin van de jaren vijftig, toen hij de eerste zelfbedieningswinkel in Nederland opende, zag je er inderdaad heel weinig personeel, de klanten kregen een mandje mee en laadden daar de voorverpakte boodschappen in – het inpakken gebeurde nog gewoon ergens achter in de winkel.
De afgelopen jaren ging het concept van zelfbediening nog verder: je kunt nu in veel winkels ook zelf de kassa aanslaan en betalen. Dat daar wel eens wat fout gaat is een feit dat al langer bekend is: caissières maken ook geregeld fouten.
En voor de rest gooi ik er nog maar eens een spreekwoord tegenaan: de gelegenheid maakt de dief. Je stalt alles zo aantrekkelijk mogelijk uit en dan kan ik me voorstellen dat mensen die, net als toen bij Jan Lagé, niet voldoende geld hebben om al hun verlangens te vervullen, ook wel eens proletarisch winkelen, zoals we dat plachten te vergoelijken in de tijd toen de mensen nog gewoon links waren.
En nog altijd kan ik weinig medelijden gevoelen voor de grootgrutter die één procent van zijn omzet mist door ‘ongeregeld inkopen’. Je moet het niet doen, ik beveel niks aan, maar het zou wel eens waar kunnen zijn: nood breekt wet.