Een niet al te opgewekte opmerking van iemand anders, wiens naam mij op dit moment gelukkig ontschoten is, attendeerde mij op de aanstaande honderdste geboortedag van Gerard Cornelis Franciscus Markies van het Reve, die ik, zoals gebruikelijk in mijn toenemende slordigheid – dementering wil ik het vooralsnog niet noemen – op 12 december plaatste terwijl het wel degelijk de 14de december van het jaar 1923 moet zijn, toen het als gebruikelijk zacht sneeuwde – het weer van alle mensen – en de kleine Gerard, spartelend en kraaiend als een gekeeld varken ter wereld kwam, daarbij geassisteerd door de huisarts der familie die gehaast naar de plaats des onheils was gesommeerd, de kruimels balkenbrij van het zojuist genuttigde noenmaal nog in zijn baard.
(Dit laatste is een zeer slordig citaat, uit mijn hoofd, uit Reve’s eigen beschrijving van zijn geboorte – welk boek met die beschrijving begint, ik kan het zo snel niet vinden, ik heb weliswaar alle boeken die de auteur soleil, tevens dichter van Stad en Land, Hare Majesteit de Koningin en zo nog het een en ander, waaronder niet te vergeten de heilige Maagd Maria, Moeder van God, van Teigetje, Woelrat en Matroos Vos en nog veel en veel meer joh – en hier schuift mijn proza enigszins uit de hand in de richting van Van Kooten en De Bie en waarom verwondert mij dat niet. Maar toch.
En ik herneem: dat boek kan ik dus zo snel niet vinden en het deel van mijn bibliotheek betreffende de werken van Oom Gerard bevindt zich in een ongestookte kamer, wat goed is voor de boeken maar niet voor mij, koukleum die ik ben. Dus als u nu zelf even zorgvuldig nakijkt, gezeten in uw kamer vol slordige stapels boeken, gedrapeerd rond een gloeiend hete potkachel van Duitse makelij, hoe die passage werkelijk luidde, dan hoor ik dat graag en het zal aanleiding zijn dit stukje tekst verder te vervolmaken.
Dan kan ik intussen vertellen dat ik in ieder nog wel geregeld enige stukken tekst van de Grote Volksschrijver tot mij laat komen. Zo wil ik nog wel eens op een rijkelijk in het Bloed van Christus ondergedompelde verjaardag het dichtbundeltje Het zingend Hart tevoorschijn trekken en daaruit, staande te midden van het bezopen gepeupel bijvoorbeeld dit ten beste te geven:
Gedicht voor mijn 47ste verjaardag
De dag zelf vreemd en grijs. De dag erna
zes zwanen zeilend tot de voetbrug
waar ik met gulle hand het feestgebak te water werp
dat niemand gisteren door zijn strot heeft kunnen krijgen
en dat de vogels evenmin begeren:
hun koninklijke halzen buigen niet,
terwijl het ongewone voedsel zinkt.
Of anders dit wel:
Het ware geloof
Als de kardinaal een scheet heeft gelaten, zeggen ze:
"Sjonge jonge, wat ruikt het hier lekker,
net of iemand lever met uien staat te bakken."
Dat soort katholieken, daar ben ik niet dol op.
Nu welt in mijn verdorven inborst de wens op ook nog dit gedicht gedeeltelijk aan te halen:
De blijde boodschap
Ik zat met kloppend hart voor de kleurentelevisie,
en dacht: 'Zijne Heiligheid zal toch wel gewag maken
van het toenemend verval der zeden?'
En ja hoor, nauwelijks was hij begonnen, of ik hoorde al:
decadentia, immorale, multi phyl ti corti rocci;
influenza filmi i cinema bestiale
contra sacrissima matrimoniacale
criminale atheistarum rerum novarum,
(et com spiritu tuo), cortomo:
nix aan de handa.
Maar dan wordt het allemaal veel te lang en vergeet ik bijna mijn eigen blijde boodschap: dat ik sinds jaar en dag in grote devotie op 22 december van elk jaar het beduimelde exemplaar van De Avonden ter hand neem, alvast mompelend profeterend: ‘Het was donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’
Over mijn bezoek aan Reve in het jaar Onzes Heeren 1961 (kan ook 1962 zijn geweest) in diens woning in Friesland misschien een andere keer. En dan zal ik ook melding maken van mijn vergeefse tocht naar het geheime kasteel van Oom Gerard in Frankrijk, waartoe een beschrijving behoort van hoe ik in mijn razendsnelle DAF Marathon de Mont Ventoux trachtte te bedwingen. Vergeefs.
Maar dat was in het begin van het mooie jaar 1976, dat mij nog zo overweldigend veel ander moois zou brengen.
Verhef u een ogenblik, donderdag aanstaande, want honderd jaar worden en nog altijd romantisch decadent zijn, dat is niet niks. Ik geef het je te doen, al ben je dan al bijna twintig jaar dood.
PS: Ik las de aankondiging van Reve’s honderdste verjaardag natuurlijk in een stukje van Jonathan van het Reve, maar houd dit nog even vóór u; hij is een kleinzoon van de geleerde Broer Karel van Gerard Reve.
Laatste reacties