We zaten opgepropt met veertien anderen in een achtpersoons busje dat met levensgevaarlijke capriolen de Javaanse Vorstenlanden doorsneed. Aan de buitenkant van het busje hing, met één voet op de treeplank, de jeugdige conducteur die aan één stuk door luidkeels de bestemming van vandaag declameerde: ‘Yogya, Yogya, Yogya.’ Nee, het was al een hele tijd geen Djokja meer.
Het was februari 1978 en de derde week van onze reis over Java en Bali, nog niemand had tot dan toe het initiatief genomen na het antwoord op hun vraag: ‘Where you come from Sir?’, dat luidde ‘Belanda’ een opmerking te maken over de ietwat ongemakkelijke relatie die Nederland nog altijd had met Indonesië. Nederland, dat Europese land dat kort na Kerstmis 1949, zo ongeveer als laatste in de wereld, tot de conclusie kwam dat er een einde moest komen aan de bezetting van het rijk der achttienduizend eilanden, de Gordel van Smaragd, Insulinde, aan de andere kant van de wereld.
Maar toen deed er een het ineens wel. ‘You know that your government occupied our country for more than threehundred years?’ vroeg de jongen naast me in het busje. Wat kon ik anders dan het volmondig beamen? En ik besloot een zeurderig ‘ja, maar’ achterwege te laten. Ook al omdat na ‘occupied’ niet ook ‘exploited’ volgde. Het busje reed hard door, nu langs een groot gebouw met daarop de tekst ‘Pabrik Beton dan Tegel’.
Ik moest aan deze scène denken toen onze geliefde premier Mark Rutte gisteren uitsprak dat de Nederlandse regering van nu af erkende dat de Negara Kesatuan Republik Indonesia, oftewel de Eenheidsstaat Indonesia feitelijk al bestaat sinds 17 augustus 1945, toen vrijheidsstrijder Soekarno op het Koningsplein in Batavia de onafhankelijkheid uitriep. (Het Koningsplein werd korte tijd later Medan Merdeka, het Vrijheidsplein, in Jakarta.) Die onafhankelijkheid bestond dus niet pas sinds die treurige, duistere 27ste december 1949, toen Nederland besloot dat er niets anders meer opzat dan met hangende pootjes af te druipen.
De rest is bekend – Nederland begon ondanks de armoede die het eigen land teisterde, nadat het deels verwoest en ontredderd uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen, een dure strafexpeditie op te tuigen om de ‘opstand’ aan de andere kant van de wereld neer te slaan. Het kostte duizenden Nederlandse dienstplichtigen en nog veel meer Indonesiërs het leven en iedereen met een helder verstand kon zien dat het op een fiasco moest uitlopen.
Het duurde nog jaren voor er gesproken mocht worden over de waanzin van deze expeditie, en al helemaal over het gedrag van de Nederlandse dienstplichtigen tegenover de bevolking aldaar heerste stilzwijgen. Tja, wat denk je – het was immers oorlog?
Maar ondertussen moeten we ook eens aan denken dat 1949 of 1945 of welke andere datum dan ook nergens op slaat – Nederland heeft 350 jaar geleden botweg een staat, die je naar de omstandigheden van toen als onafhankelijk zou kunnen omschrijven onder de voet gelopen (voor zover dat mogelijk is met een eilandenrijk dat vijftig keer zo groot is als Nederland), met straffe hand onderdrukt, vernederd en op grote schaal uitgebuit. En zich daarbij niet ontzien de bevolking van het land als slaven te laten werken en in alle uitingen totaal racistisch te werk ging.
Dus Mark & Willem, nog maar eens achter dat katheder, nu niet stotteren, en erkennen: dit hadden onze voorvaderen nooit mogen doen, we hadden aan de andere kant van de wereld niets te zoeken. Wat wij gedaan hebben is een soort van groot kwaad dat wij later en tot de dag van vandaag vooral anderen zijn gaan aanwrijven. Wil het ons alsnog vergeven.
Ik hoor intussen dat de bevolking van Indonesië niet eens in de gelegenheid is kennis te nemen van de ‘diepe’ excuses van Rutte, en als ze het wel horen de schouders zullen ophalen – ze hebben wel iets anders aan hun hoofd.
Grote kans trouwens dat de jongen uit het busje intussen zetelt aan de rechterhand van Allah, of hoe zeg je dat plechtig.
Soedah, laat maar.