Leuke ervaring was het vorig jaar: de westelijke oever van het Lago Maggiore, ooit de plek waar de Noord-Europese haut chic (en wat zichzelf daartoe rekende) de zomer doorbracht, in het eigen tweede huis, het paleis van kennissen uit dezelfde categorie of anders wel in de vijfsterrenhotels die in vrijwel onafgebroken rijen de gewone voorbijganger het zicht op het meer benemen, en daarmee op de oever aan de overkant en uiteraard op de Borromeische eilanden zoals Isola Superiore, Isola Madre (gewoon iemands tuin van zestig hectare) en uiteraard Isola Bella.
Menige Duitse kunstenaar vond er een nieuwe woonplaats na de opkomst van Hitler, zoals Erich Maria Remarque, die tot kort daarvoor trouwens gewoon Remark had geheten.
Inmiddels heeft het publiek dat op haastige rondreizen per bus en dito vaartochten de omgeving verkent, verdacht veel weg van de eenvoudige kampeerder die nog altijd het Gardameer de voorkeur geeft, en ook tussen Locarno – aan de Zwitserse oever van het meer – Stresa en Arona zijn er veel campings en etablissementen waar men ook de eenvoudige Franse, Britse, Nederlandse en Duitse kampeerder van harte welkom heet maar nog altijd graag de tarieven hanteert die vroeger gebruikelijk waren.
Voor ons is het vooral zo ongeveer de dichtstbijzijnde plaats in Italië, namelijk op 860 kilometer van huis, desgewenst in één dag te bereiken.
Als het mooi weer is dan kan het er goed toeven zijn, er is veel te bezichtigen, eindeloos te wandelen en te fietsen, eventueel te zwemmen, vooral goed van eten en drinken, wij gingen erheen met het oog op een dagelijkse lunch in steeds weer een andere eetgelegenheid bij voorkeur al fresco, op het terras, en dat kan zelfs in de kleinste dorpen. Of anders neem je de boot naar het volgende dorp.
Dat was allemaal vorig jaar september, en het was mooi weer.
Het is mooi aan het Lago Maggiore, als het mooi weer is.
Wij hadden enkele buren gek gemaakt met onze verhalen over ons eerste verblijf aldaar.
En ze konden bijna niet wachten.
Als het maar mooi weer is.
Maar daar twijfel je niet aan, voor veel mensen is Italië het land van de eeuwige zon en zo.
Behalve dat dat gewoon niet waar is – grote delen van Italië hebben een hoogst wisselvallig klimaat, waar je in de zomer nog sneeuw kunt tegenkomen, maar meer nog hevige regenval, met bijpassende aardverschuivingen, afgewisseld met grote broeierige hitte die de grote steden onbewoonbaar maakt en de bewoners doet vluchten naar de bergen en de zee.
Om kort te gaan: we hadden voor drie weken in mei een prominente plek gereserveerd op een camping in Baveno.
Bij aankomst was het zelfs goed weer. Maar daarna begon het: van de negentien dagen waren er minstens drie waarop je niet naar buiten kon; dat waren de dagen met doorgaande druilerige regen, die gepaard gaat met een temperatuur van een graad of 12 a 13. Een onder hoongelach van derden meegesleepte elektrische kachel bracht uitkomst. Ook waren er minstens tien dagen waarop de zon even tot goed of zelfs stralend te zien was. De temperatuur steeg geen enkele keer boven de 20 graden, voor de rest was het wisselvallig, zoals ik al zei.
We zaten een middag met dikke jassen aan in het voortentje van de caravan van de buren en tuurden door de regenvlagen naar het meer dat er grauw bij lag met een zeegang die we kenden van de Noordzee.
Dat was niet de bedoeling.
Ze bleven beleefd tot de dag na ons vertrek en zochten, net als wij trouwens, daarna hun heil in landen waar de eeuwige zon wel degelijk schijnt: Duitsland bijvoorbeeld; wij reden zelfs meteen door naar Nederland, waar regen intussen slechts een vage herinnering was en de zon vrijwel dagelijks stond te knallen aan het firmament.
Of we nog eens gaan?
Tja. Wijn, kaas, ham, worst en fantasierijke menu’s in restaurants, kleine slordige boekhandels die niettemin alles hebben, het majestueuze meer met de handige bootdiensten.
Ik heb inmiddels de dagelijkse bezichtiging van de webcams in die buurt hervat.
Je weet maar nooit.