Die zwanen van een week geleden, die deden ook nog een andere duit in het druilerige zakje genaamd Lago Maggiore. De halve camping liep uit toen ze ineens opdoken met tussen zich in ijverig mee watertrappelend alsof ze nooit anders hadden gedaan: zes lelijke eendjes, oftewel zes parelgrijze zwanenkuikens.
Elke dag zwommen ze even langs, in de niet helemaal onredelijke verwachting dat er weer iemand klaar stond om gul brokken oud brood over het hek te kieperen.
De volgende dag stonden we allemaal aan dat hek te juichen toen het stel weer opdook, nu met alle zes kinderen op de rug van hun moeder. Af en toe viel er een af, maar geen nood, enkele welgemikte zwemslagen en een korte klimpartij en het was daar weer de opperste gezelligheid en vertedering.
De laatste avond dat we er waren – ’s morgens hadden we een wolkbreuk meegemaakt die deed denken aan het einde der tijden – hoorde ik opeens luid piepen en zag ik de twee zwanen, zonder kinderen, razend snel het open water van het meer opzoeken en in de verte verdwijnen.
Ik hoopte dat het een afleidingsmanoeuvre was, want wie eet er nu in één hap zes uit de kluiten gewassen kuikens op?
Intussen signaleerden we hier de brutaalste mussen aller tijden. Die wachtten niet meer af tot ze iets aangeboden krijgen, welnee, het mandje met brood stond nog niet op tafel of ze zaten er meteen al aan. Verder vertoonden er een paar de kunst van het in de vlucht uit je hand oppikken van een stukje brood en het razendsnel van elkaar afjatten van de kruimels bleek ook al tot het artistiek arsenaal te behoren.
Kan iemand nog even doorgeven dat brood geven aan vliegend en zwemmend gevogelte heel ongezond is voor die diertjes?
De volgende ochtend vertrokken we. Richting de zon, die, zo bleek uit de weerkaart, ergens in het Noorden scheen te liggen.
Je zou kunnen zeggen dat we met de noorderzon vertrokken waren.