Piet, Pieter Hendrik Jan Jakob, was mijn zwager. Ik moest aan hem denken toen ik vanmorgen op de radio een reportage hoorde over het zeventigjarig bestaan van De Efteling.
Piet was degene die mij en mijn familie in zijn auto – hij had altijd auto’s – daarheen bracht, vermoedelijk kort na de opening in 1953. Ik was 14 jaar, Piet, toen 32, was kort daarvoor getrouwd met mijn oudste zus, toen 22; en hij had mij leren fietsen, verteld dat er ook mannen waren die van mannen hielden, mij verrot gescholden omdat ik was blijven zitten in de derde klas van de hbs; na mijn eindexamen zou hij twee pogingen doen mij via zijn netwerk een carrière te bezorgen, eerst bij Shell en daarna bij de BPM, de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Mislukt, omdat ik niet wist wat ik wilde.
Wat hij zich daarbij voorstelde weet ik niet, hij had zelf tropische landbouw gestudeerd maar werd niet geacht te werken. Zijn beide (oudere) zussen waren ‘goed getrouwd’, de een met een grote uitgever, de ander met een officier van Justitie; zij zagen er streng op toe dat Piet zich niet verlaagde tot een betaalde betrekking; zijn ouders leefden van ‘de suiker’, toen nog net ‘koloniale waren’.
Pieter was gek op Engeland, had ook het uiterlijk van een Britse esquire, hij leek wel wat op David Niven.
Hij was een beetje rebels: nadat zijn huwelijk met een rijke gravin gestrand was, ging hij toch werken; hij begon een varkensfokkerij en voedde die varkens met topinamboerperen. (Zoek even zelf op wat dat is.) Daar kwam in 1954 een einde aan.
In 1955 reed hij de hele familie – we zaten met zijn zevenen in die Citroen Traction Avant van hem – naar het plaatsje Heide in Sleeswijk-Holstein, waar een oudere broer van mijn vader woonde met zijn echtgenote, twee dochters en een zoon.
Mijn ouders moesten niets van hem hebben. Hij was in hun ogen een leegloper, schandelijk veel ouder dan hun dochter, hun oogappel, en ook nog gescheiden. (Echt een grote schande. Er was niemand aanwezig bij de huwelijkssluiting, zelfs wij, kinderen van 14, 12 en 8 jaar, mochten er niet bij zijn. Twee vrienden van Pieter traden op als getuige, een kunstrestaurateur in het uniform van eerste luitenant der cavalerie en een jonkheer Boy De Geer, ja, de zoon van de man aan wie je dan direct denkt.)
En hij deed enorm zijn best om met al die obstakels toch een normaal leven te leiden. Dat hield voor hem in dat hij probeerde te leven van wat hij kon krijgen. Hij had op menige plek in het land nog rijke verre familieleden die het niet lang meer zouden maken en die bereid bleken hem een fiks voorschot op zijn erfenis te verstrekken; zodoende kon hij zowel aan de wens van zijn zussen als wel aan die van mijn ouders voldoen: niet werken en toch fatsoenlijk zijn echtgenote onderhouden.
Hij en mijn zus woonden inmiddels boven een beruchte nachtclub in Nijmegen en gingen elke avond uit in die stad, waarbij stevig ingenomen werd en ook luidkeels gezongen – ik ken veel van die schunnige liederen nog uit mijn hoofd. Piet bleef een onverbeterlijke netwerker en zo kwam hij er achter dat ergens in Noord-Limburg een schitterende villa voor een prikje te koop stond – maar wel op een lap grond die kort daarna door de gemeenteraad zou worden aangewezen als plaats voor een villapark. De verkoop van het grootste deel van die grond hield Piet en mijn zus nog tot eind jaren zeventig een riant eind weg van de bedelstaf.
De laatste keer dat ik hem sprak was op 11 augustus 1976, om hem telefonisch te feliciteren met zijn 55ste verjaardag. Hij was toen al gescheiden van mijn zus, die zich had ontwikkeld tot een formidabele matrone naar Grieks/Romeins model – ze had voor de breuk een goede reden, want wat ik nog niet vermeldde: dat Piet een hardnekkige womanizer was en zij daar definitief genoeg van kreeg.
Als er aan die geschiedenis wat te betreuren was, dan is het de slechte verhouding tussen Piet en mijn vader. Terwijl ze allebei eigenlijk aardig mensen waren, en, als je het eens goed bekeek, allebei uit hetzelfde warme bad kwamen van waaruit je probeerde in zo goed mogelijke verstandhouding met je naasten te leven, het ze zelfs zoveel als je kon zo gezellig en comfortabel mogelijk te maken.
Piet, die nog afstamde van Michiel de Ruijter (mitsgaders zeker tien- of vijftienduizend andere Nederlanders) was de laatste jaren van zijn leven ernstig ziek en hij overleed begin deze eeuw, naar ik verneem definitief berooid.
De Efteling, die weet wat. Zeventig jaar geleden was meteen ook de laatste keer dat ik dat ‘sprookjesbos’ bezocht.
_________
Laatste reacties