Eerst maar eens, noem het ‘voor de verandering’, terug naar de achttiende eeuw. En wel aan de hand van Andrea Wulf, Duits-Brits-Amerikaanse historica, gespecialiseerd in vroege geschiedenis van de wetenschap; zie bijvoorbeeld haar boek De Jacht op Venus, de soms potsierlijke capriolen van sterrenkundigen in de achttiende eeuw die wel eens wilden weten hoe groot de afstand tussen de aarde en de zon is; haar biografie van Alexander von Humboldt met de veelzeggende titel The Invention of Nature.
Hier naast me liggen twee vrij recente werken, feitelijk bij elkaar behorend, getiteld The Brother Gardeners en The Founding Gardeners – ze beslaan feitelijk de geschiedenis van het tuinieren in Groot-Brittannië en de Amerikaanse koloniën van Engeland in de achttiende eeuw en in de eerste vijftig jaar van de sinds 4 juli 1776 onafhankelijke Verenigde Staten van Amerika. De titel van het tweede deel is een grap: het gaat over de Founding Fathers, de grondleggers van de Verenigde Staten, Washington, Jefferson, Adams en Madison.
Voor wie liefhebber en kenner is van planten twee kostelijke werken, volstrekt serieus wetenschappelijk werk met een gigantisch notenapparaat en bibliografie maar aangenaam beschreven. Het laatste boek ook meteen een overzicht van de eerste jaren van de VS, het ontstaan van het tweepartijenstelsel, de bouw van de stad Washington (lange tijd liep er alleen een modderig pad tussen het Capitool en het ook al lange tijd letterlijk dakloze Witte Huis).
The Brother Gardeners gaat over een Britse plantenliefhebber, Peter Collinson en diens relatie met een Amerikaan John Bartram, die enorme aantallen stekken, zaden en complete planten uit de fascinerende flora van de VS naar Engeland stuurde, waar het Franse formele tuinieren werd verworpen en vervangen door vooral grote tuinen die omschreven kunnen worden als gestileerde natuur – en dan ook nog voornamelijk met planten uit Noord-Amerika: bijvoorbeeld Liriodendron tulipiferum, de tulpenboom, en Magnolia grandiflora, een enorme bladhoudende boom die je tegenwoordig nog veel in Italië ziet. Veel planten die in de tijd de oceaan overstaken vind je trouwens ook terug in Nederlandse tuinen, vooral die uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw.
Dit boek bevat trouwens veel meer interessante uitweidingen over mensen en planten en vooral de ontwikkeling van de relatie tussen die twee.
Terwijl ik het boek over de Founding Gardeners las wandelde ik ook geregeld in mijn eigen buurt rond. Het boek gaat dus over de eerste presidenten van de VS die tijdens oorlog en politieke strijd vooral verlangden naar hun landgoederen en tegelijk en na hun pensionering ook veel onderzoek deden naar allerlei aspecten van plantengroei en land- en tuinbouw. Zij maakten intussen op hun voor onze begrippen onbegrijpelijk uitgestrekte tuinen gebruik van de ‘diensten’ van slaven, maar zagen er ook niet tegenop om zelf met blote hand in de grond te graven. Het resultaat is nog altijd te zien: hun tuinen zijn nu, enkele eeuwen na hun verscheiden (drie van de eerste vijf presidenten stierven erg toepasselijk op 4 juli) zijn hun schitterende landgoederen doelwit van toerisme, tuinen die de (inmiddels flink geteisterde) unieke flora van de Verenigde Staten vieren.
Maar ik was dus aan het wandelen. De buurt waar ik woon is niet echt een geweldige villawijk, maar omvat niettemin veel grote vrijstaande huizen met een mooie lap grond. Toen de wijk 35 jaar geleden enigszins en letterlijk volwassen begon te worden was het, met name voor vogels en eekhoorns, een ruim opgezet woud met een grote verscheidenheid aan gewassen. Ik noem de bomen die men wel samenvat onder de noemer ‘coniferen’, maar ook libanonceders, eiken, kastanjes, prunussen, verscheidene soorten fruitbomen; daarnaast heesters als rhododendrons, kerriestruiken, ribes, sneeuwbal, stermagnolia’s, forsythia’s, jasmijn en daartussen grote en kleine ‘vaste planten’ die de wijk in de zomer volop kleur gaven. De moestuinen waren weliswaar in de minderheid maar toch ook aanwezig.
Terreinen werden afgebakend met heggen van beuk, haagbeuk, taxus, ook weer die coniferen (tussen haakjes: bijna allemaal van Amerikaanse afkomst), liguster, laurierkers en zelfs ouderwetse meidoornhagen.
En er waren ook nog echte gazons – die zijn er nog wel, maar intussen in de minderheid en elke week verdwijnt er wel een onder het dode gesteente. Wat er gelukkig ook nog is: een aantal door de gemeente voor recreatie gedachte plantsoentjes, met eiken, kastanjes en essen. En hondenpoep, natuurlijk, dus die recreatie, daar hebben we jaren geleden al van afgezien.
Ik was aan het wandelen, weet je nog wel? Dus even het particuliere tuingebeuren onder de loep. Veel eiken zijn daar de afgelopen jaren verdwenen, net als kastanjes. De halfvolwassen ceders hebben met hun verdwijning grote gaten geslagen. Vooral voortuinen waar ooit van alles groeide en bloeide en ook wel boeide zijn verdwenen onder stenen en grind in alle soorten, maten en vooral kleuren: donkerbruin, donkergrijs, zwart; overal glimmen stukken zwart plastic worteldoek tussen het onkruid dat natuurlijk toch blijft opkomen. Hier en daar zien we nog de rigoureus in vorm gesnoeide buxus en taxus, een enkeling heeft zelfs leilinden of leiplatanen aangeschaft.
De hagen bleken ook te veel moeite. Zodat we nu zijn opgezadeld met monsterlijk lelijke schuttingen van de Gamma, als het al geen op de zuidwestenwind wapperend groen plastic half doorzichtig zeil is, uiteraard.
Van gemeentewege is wel eens voorzichtig gepoogd de mensen op andere gedachten te brengen: ‘open’ grond neemt water op, in tegenstelling tot stenen, die de regenwater zo snel mogelijk afvoeren naar het riool; stenen, vooral grijze en zwarte, maken dat op warme dagen veel warmte wordt vastgehouden waardoor huizen ook warm worden, mede door gebrek aan schaduw (ooit geleverd door bomen en struiken). Maar de reactie van de buurt was: nog maar eens een tuin geheel bedekken met stenen – onderhoudsvriendelijk, overzichtelijk.
En zo wandel ik dagelijks een paar rondjes op een verwaarloosde begraafplaats.
In de achttiende eeuw gingen de mensen planten zien als levende wezens die je niet alleen tot voedsel dienden maar ook schoonheid, schaduw en geborgenheid leverden. Veel moderne mensen, zelfs in een rurale omgeving als die van Zuid-Limburg, zien groenten en fruit als dingen die seizoenloos verkrijgbaar zijn bij de Jumbo. Bomen en struiken zijn hinderlijke dingen die gesnoeid en liever nog gerooid moeten worden, die bladeren laten vallen en de auto in de weg staan.
Binnenkort worden Jefferson en Madison in onze buurt gecanceld omdat ze slaven hielden.
_______
hhBest
Boek & Film
Laatste reacties