‘Set uut, dat vierkantig urgel.’ Ik hoor het mijn moeder nog zeggen. Ik meen me zelfs het desbetreffende muziekstuk te herinneren, jullie raden het al: de toccata en fuga in D mineur BMV 565 van J.S. Bach. Niettemin was het mijn moeder die mij in contact bracht met de Bolero van M. Ravel (ingekort tot acht minuten, destijds de langspeelplaat) en het eerste pianoconcert van P.I. Tsjaikovskij.
Zoals Hélène Nolthenius op de Schoolradio van 1949 Eine Kleine Nachtmuzik van W.A. Mozart deed klinken.
Daarna kwam de vriendin die me op de hoogte stelde van de schoonheid van het vioolconcert van L. van Beethoven en het pianoconcert van E. Grieg. F. Chopin ontdekte ik op eigen houtje. Op dat moment was ik al zeer verdiept in de jazz van het begin van de jaren vijftig, had ik me laten verrassen door de symfonie van C. Franck en Le Sacre du printemps van I. Stravinskij. Toen had vrijwel iedereen in mijn omgeving mij hoofdschuddend verlaten, ondanks dat er vrijwel geen vierkantig urgel meer aan te pas kwam.
Intussen ion de nachtdienst op de krant, waar we tijd doodden met een eindeloze muziekquiz.
Het opsommen van de rest zou teveel ruimte in beslag nemen, maar ik moet toch nog even B. Bartok, S. Reich, P. Glass, A. Pärt, T. Riley, L. Andriessen en M. Nyman noemen. Zeer onlangs zijn daar J.P. Rameau en J.B. Lully bij gekomen. En dan vergeet ik gemakshalve F. Poulenc nog even en S. ten Holt.
Nee, dan maakt een vriend van mij, musicoloog, het zich veel gemakkelijker: die houdt het gewoon op J.S. Bach.
Een en ander borrelt op in mijn getroubleerde geest naar aanleiding van een simpele vraag in mijn vaste zondagmiddagvermaak, Podium Klassiek: wat is klassieke muziek. Hetgeen een enorme storm van definities, ook vermeld op Twitter, teweeg bracht, waarvan ik er tot nu toe geen enkele heb kunnen goedkeuren, mede omdat ik er zelf ook geen sluitende definitie voor kan bedenken.
Voor iemand die zijn klassieke muziek beluistert op Youtube is het maar één stap naar Wikipedia, en daar staat:
‘Klassieke muziek of westerse kunstmuziek is de geschoolde muziek die voortgebracht is door, of geworteld is in, de westerse kerkelijke en wereldlijke muziektradities, grofweg vanaf de Middeleeuwen tot heden. De kernregels van deze traditie kwamen vast te liggen in de periode 1550-1900.
In strikte zin wordt onder klassieke muziek de muziek verstaan uit het tijdvak van het classicisme, ca. 1730-1820.
De benaming klassieke muziek wordt wel als een synoniem voor kunstmuziek of serieuze muziek gebruikt, als tegenhanger van populaire, lichte muziek en volksmuziek. In termen van een kwalitatieve indeling wordt het begrip tegenwoordig niet meer gebezigd. Klassieke muziek is niet uitsluitend 'serieus' bedoeld, maar kent vele vormen van gebruiksmuziek voor muziekonderwijs, amusement, dans en muzikaal theater. Daarnaast beïnvloeden muziektraditie en moderne muzikale vormen, met name jazz en elektronische muziek, elkaar, en brengen zij een groot aantal hybride vormen voort die niet (langer) in het schema klassiek-populair zijn in te passen.’
Hier zal ook wel weer van alles op aan te merken zijn.
Ik kan, even tussen de regels door, de beluistering van de Vlaamse zender Klara aanbevelen, die enkele malen per week ’s avonds (jazz is kennelijk avondmuziek) aandacht besteedt aan, inderdaad, jazz, dat, zie Wikipedia, gelukkig dus ook klassieke muziek is.
Zou niet alle muziek serieus en klassiek genoemd mogen worden? Opera’s, operettes, uiteraard. Desgewenst ook enkele musicals. Voor mijn part A. Hazes.
Als de streep maar getrokken wordt bij Het kleine café aan de haven, De vogeltjesdans en alle verminkingen, copyright A. Rieu.
Het vierkantig urgel heb ik er altijd in gehouden. Tata tata! Tata tata! Tatadatata etc.
_________