Bijna drie dagen in het ziekenhuis en dan een paar stevige opdonders verkopen die nog lang zullen nadreunen? Er zijn tijden geweest dat ik daar mijn hand niet voor omdraaide. Maar nu iedereen tegenwoordig alles omver schopt aangezien iedereen het weer eens beter weet, doe ik het, lekker puh, een beetje genuanceerd.
De laatste keer dat ik enkele dagen achtereen doorbracht in een ziekenhuis, met inbegrip van een operatie, was jongstleden september precies dertig jaar geleden. Het speelde zich af in het Academisch Ziekenhuis in Maastricht, waar ze toen de galblaas al langs laparoscopische weg verwijderden. Alleen was ik toen zo onverstandig geweest eerst een aantal heftige galsteenkolieken te negeren – voor ik met zo’n koliek in volle gang in de trein naar Maastricht stapte waar ik, naar zeggen van de SEH aldaar, half comateus aankwam; ik zal verdere details achterwege laten, maar dit nog wel even: door mijn te lange wachten met hulp zoeken was de ingreep laparoscopisch niet meer uitvoerbaar en ik kreeg dus die gezellige streep van 30 centimeter op de rechterbovenbuik; tevens maakte ik kennis met het hoofd van de afdeling verpleegkunde van de chirurgie, dat niet in staat was een verband behoorlijk te verwisselen. Hij moet dus in iets anders goed zijn geweest, bijvoorbeeld leidinggeven.
Vorig jaar – midden in de coronatijd, ik ben dan weer goed in het uitzoeken van onmogelijke tijdstippen – kreeg ik problemen in benen en onderrug. Met een MRI-scan werd vastgesteld dat een en ander het gevolg was van vernauwing van een deel van de wervelkolom, met als gevolg uitval van enkele zenuwen.
Lang verhaal kort: precies een jaar, doorgebracht op de wachtlijst, na die constatering was ik deze week aan de beurt. Ditmaal ging ik wel naar het Zuyderland Ziekenhuis in Heerlen. Maandagmorgen om zeven uur daar, om kwart over acht onder het mes, kwart voor tien klaar, ik maakte nog mee dat ik werd opgepakt van de operatietafel en op mijn eigen bed gelegd, half uur later was ik wakker en wel op de kamer.
Waar ik een kamergenoot ontmoette die zojuist langs operatieve weg de helft van zijn rechteronderbeen kwijt was geraakt. Ik zal opnieuw de details niet noemen, maar het was een ervaring van een type dat ik de eventuele volgende keer graag wil missen.
Ik maakte ook kennis met het verplegend personeel. Goed georganiseerd, alleen toegankelijk via het belletje boven het bed, zodat je nooit de kans loopt aan de poetsploeg of de voedingsbrigade te vragen om even je verband te verwisselen. Er viel trouwens nauwelijks verband te verwisselen: een flinke pleister, meer niet.
Ik heb dus weinig ervaring met deze materie, maar het viel mij op dat deze afdeling drijft op een kleine groep doorgewinterde professionals die alles al eens hebben meegemaakt en een iets grotere groep voornamelijk vrouwen die betrekkelijk onlangs een gedegen opleiding hebben gevolgd en van aanpakken weten.
En ‘daaronder’ een groep meisjes die hier stage liepen, wellicht zelfs een snuffelstage, die af en toe zichtbaar geschrokken toekeken hoe de meer doorgewinterde collega’s bij een manspersoon een katheter inbrachten, of iets dergelijks. Ik hoef, neem ik aan, hier niet in het bijzonder te wijzen op een patiënt die net zijn rechteronderbeen kwijt is en zicht- en hoorbaar moeite heeft om met die omstandigheid in het reine te komen.
Zo ziet, dacht ik, het personeelstekort in de zorg eruit.
Ook geheel anders dan destijds in 1992 in Maastricht, toen ik zes dagen moest blijven, kon ik ditmaal precies twee dagen later al met ontslag met instructies om het een beetje kalm aan te doen, en ‘lees de handleiding goed, ook die van de fysiotherapie.’ En over zes weken wordt u gebeld door de neurochirurg, die zal vragen of alles naar wens gaat.’
Intussen denk ik af en toe nog enkele seconden aan mijn ‘voorbereiding’, te weten de verwachtingen van een rasechte hypochonder. Je kon doodgaan tijdens de narcose, of daar niet gauw uit wakker worden, als oud mens, de chirurg kon met het mes uitschieten en je hele ruggenmerg naar god helpen, je kon zwaar gedementeerd uit de narcose komen en zo nog het een en ander.
Niets van dat alles. Ik voelde me direct na het wakker worden zelfs licht euforisch, ik nam gretig een boek in Siciliaans dialect ter hand en bleek dat gewoon nog altijd te kunnen lezen.
Eenmaal thuis, ik noem dat ‘de wilde natuur’, viel het natuurlijk toch weer tegen.
Maar ik doe mijn best. Voor al die mensen die zich in dat ziekenhuis uit de naad werken om je zo goed mogelijk te helpen.
_______