Ooit had ik een kennis die elke twee jaar een nieuwe auto kocht. Op de teller van de ‘oude’ stond dan steevast 8000 kilometer. Verreden naar Albert Heijn en naar Lugano (en terug, tweemaal). De man was econoom, ik moest hem voorrekenen dat hij al die afstanden beter met een taxi kon afleggen, dan was hij goedkoper uit. Hij gaf geen sjoege, het ging hem helemaal niet om het geld, denk ik, maar om de buren. Die deden precies hetzelfde, inclusief Lugano. Of Locarno.
Beide plaatsen in Zwitserland, respectievelijk het Meer van Lugano en het Lago Maggiore.
Plekken dus waar ‘ons soort mensen’, bijvoorbeeld mijn econoom, lang geleden de zomer placht door te brengen in luxe hotels dan wel in villa’s voor het ontwerp waarvan gevaarlijk fantasierijke architecten de vrije hand hadden gekregen.
Ik hoor uiteraard niet tot ‘hun soort mensen’, dus was, naar blijkt geheel ten onrechte, deze regio zo ongeveer het laatste plekje in Italië waar ik nog nooit was geweest.
Tijd voor een inhaalmanoeuvre, dus.
Het eerste meer ligt op een klein stukje (en een Italiaanse enclave) na in Zwitserland, het Lago Maggiore voor het grootste deel in Italië.
De afgelopen week heb ik doorgebracht in het plaatsje Baveno aan het Italiaanse deel van dat laatste meer, en ik sleep jullie maar meteen mee naar een beeld dat ik je gemakkelijk kan laten zien, namelijk via de webcam op het dak van restaurant Vista, of via foto’s die ik zelf maakte, maar ik heb moeten constateren dat die twee ‘media’ schromelijk tekortschieten: je zult echt naar het terras van dat restaurant moeten, dat als een soort balkon vanaf enkele honderden meters hoogte uitzicht biedt op, ja, op dat meer natuurlijk en drie van de eilanden daarin – maar je kunt het alleen in woorden proberen te vangen: het schitterende, vooruit, paradijselijke, of laat ik het maar meteen zeggen: het schilderachtige, te weten de achtergrond van een schilderij van Jeroen Bosch waar hij na die achtergrond niet meer aan toe is gekomen. Het is een verbijsterend driedimensionaal schilderij op ware grootte, anders kan ik het ook niet uitdrukken. Ik zou er dagenlang naar hebben kunnen kijken, maar dat zou in de papieren lopen natuurlijk, dat deed het toch al, trouwens.
Een goede twee was de opgang van de volle maan boven de Lombardijse oever van het meer, knaloranje, bijna merkbaar schuivend langs de avondster, terwijl wij haar begroetten met een koel glas Roero Arneis, de trots van Piemonte.
Ik heb, kortom, lange tijd en bijna tot het laatste nippertje, ongelijk gekregen: ‘ons soort mensen’ had ook hier weer het gelijk aan hun kant met de keuze van deze omgeving. Ik zou bijna zeggen: jammer dat het nu door het intenationaal toerisme ontdekt is – ik deed dat samen met vele anderen, mensen met fietsen, motoren, bakbeesten van campers en allemaal minstens één hond, de beter helft voorzien van zeer kleine kinderen en/of dito in de maak.
En dat brengt dan mee dat, zoals overtal elders in vakantieland, in het weekend elke avond op verschillende plaatsen binnen elkaars gehoorsafstand tot drie uur in de nacht bonkebonke-muziek te horen is en elke danstent om de paar uur de gelegenheid te baat neemt een fiks vuurwerk ten gehore te brengen.
Nou ja, niet zeuren uiteraard, wij hebben Baveno al hoog gerangschikt op de lijst van plekken waarheen we nog eens dringend terug moeten – al was het maar op de reeds genoemde wijn en de keur aan restaurants waar we dagelijks getrakteerd werden op een lunch – nou ja, getrakteerd, wel betalen uiteraard – zoals je die in onze contreien nauwelijks bij een ‘Italiaans’ restaurant zult vinden. Met bijkomend voordeel dat Amerikanen die te horen krijgen: ‘no pizza’ steevast rechtsomkeert maken.
Als je de kans krijgt: Ristorante Italia bezoeken op het Visserseiland. Of gewoon een schaduwrijk terrasje in een volksbuurt in Verbania. (Osteria Il Castello).
Uiteraard overal heen met de boot, voor een habbekrats per ritje.
_______