Het was augustus 1970, ik was bijna 32 jaar, ik had een gezinnetje en een leuke vriendin en een zwarte Lancia Flavia van een onbepaald jaar, waarvan uiteindelijk bleek dat hij ooit keurig overgespoten was, met dien verstande dat ze eerst aluminiumfolie over de roestranden hadden geplakt.
Maar dat ontdekte ik natuurlijk pas veel later.
Ik droeg die zaterdag het tenue van toen: een licht versleten spijkerbroek, een zwart T-shirt en een gilet dat ooit onderdeel moet zijn geweest van een jacquet, maar toen dus niet meer. Er hing een horlogeketting aan, u raadt het al, met een zakhorloge. Ik had suède booties aan de voeten, een leren armband om de linkerpols, een rode boerenzakdoek om de nek geknoopt – dat was toen nog niet verdacht – en ik had nog nooit van filet americain gehoord.
Dat kwam diezelfde middag nog goed. Want het was een warme zaterdag, ik had weekenddienst op de redactie en ik was dus op dienstreis, het raam opengedraaid, de linkerarm bungelde ernaast en op de radio was oorverdovende muziek, The Doors, denk ik. Riders on the Storm, heel waarschijnlijk.
En ik was onderweg naar België. Meer specifiek naar Bilzen in Belgisch Limburg, nog specifieker naar het weiland in dat dorp waar het jaarlijkse Jazz Bilzen aan de gang was. Altijd leuk voor een sfeerstukje.
Ik had niet geluncht en vervoegde me na aankomst dus eerst bij de ravitaillering, alwaar ik er getuige van was hoe de struise dames die de broodjes smeerden dat deden met de achterkant van een lepel, waarmee ze een roze prak uitsmeerden, uitjes erop, broodje dicht, asteblieft, 50 frank. (Ik sla een slag, ik heb geen idee van de koersen, toen.)
Broodje filet americain, kortom. Nooit meer zo lekker geproefd.
Het was nog vroeg in de middag, het heavy metal gebeuren was voorlopig niet aan de orde, eerst maar eens iets gevoeligs: Cat Stevens zat al klaar op het podium, klaar voor Morning Has Broken, denk ik zo maar.
(Ik merk terzijde op dat Jazz Bilzen inmiddels het foute voorbeeld had gegeven en vrijwel geen jazz meer programmeerde.)
Maar ver kwam Cat er niet mee, want uit het samengedromde publiek, dat al flink diep in het glas had gekeken, wilde iets anders en een luid gebrul steeg op dat alle geluid van Stevens overstemde.
‘Doe dat nou niet, jongens,’ herinner ik me (uit het hoofd) gedacht ter hebben, ‘die jongen is heel gevoelig, die is net moslim geworden, kun je nagaan.’
Maar misschien was dat wel een van de achterliggende redenen, stel ik me zo voor en terwijl Stevens schijnbaar onverstoorbaar bleef doorpingelen, zwol het gebrul en geloei aan.
Tot Stevens stopte, opstond, iets mompelde als ‘ja jongelui, als het zo moet, ga je gang, maar dan doe ik niet meer mee. Aju.’ Maar dan in het Engels. Hij stapte op.
Hoe het verder is afgelopen, dat herinner ik me niet, ik stel me zo voor dat er een hele tijd helemaal niks vertoond werd, want waar haal je zo gauw een vervanger vandaan die wel aan de eisen van de jongelui voldoet?
Hoe dan ook, het zal nog wel even zo doorgegaan zijn en ik wil er alleen maar even mee zeggen dat het blijkbaar van alle tijden is. Realiseer je even dat al die lui van toen nu al lang onder de groene zoden liggen dan wel ergens totaal dement rondhangen. Pilsje losjes in de rechterhand.
En dat ik op de terugweg het raam dichthield want het was gevoelig opgefrist.
Ik weet ook zeker dat ik er geen stukje over heb geschreven. Ik had zeker iets anders te doen.
Of zoiets.
NB: Op de Wikipediapagina van Jazz Bilzen staat dat Cat Stevens de mist in ging door een krakkemikkige geluidsinstallatie. Maar dat klopt gegarandeerd niet. Nu we toch bij Wikipedia zijn: de foto, die een mooi beeld van boerenhuiselijkheid van Jazz Bilzen, maar dan in 1967, leende ik van die onvolprezen website.
_______