Hij verzonk even in gepeins, het moet een jaar of twintig geleden zijn dat op internet een vrouw opdook die lekkere columns schreef, naast haar kookrubriek in een landelijke krant. Na enig speurwerk stuitte hij op haar weblog, waarop zij vooral haar culinaire avonturen etaleerde. Zo rond 2007 – opnieuw een gok – ontwikkelde haar weblog – naar haar zeggen haar opgedrongen door een technisch aangelegde broer – zich tot een gezellig kletscafé voor haar fans, voornamelijk een groep vrouwen waarvan een deel regelrecht met de columniste dweepte.
Op het hoogtepunt van beroemdheid van het weblog stonden er soms wel duizend opmerkingen onder een enkel stukje.
Op dat moment was Twitter net begonnen aan zijn nog altijd voortdurende zegetocht, door de een juichend omarmd, door veel anderen ronduit verafschuwd, zoals dat nog altijd gaat met wat toen nog niet eens ‘de sociale media’ heette.
Destijds – wij spreken van het jaar 2011 – waren zogenaamde tweet-ups nog aan de orde van de dag – fysieke bijeenkomsten van mensen die elkaar op Twitter hadden ontmoet. En zo kwamen enkele vaste klanten van de columniste op het idee er een te organiseren in een horecagelegenheid in een stad in het Westen van het land, waar op de late avond de columniste opdook als een soort eregast. Van dat feest, hoorde hij later, schrikt de uitbater nog geregeld wakker. Het bloed van Christus vloeide er mateloos en onder de deelnemers waren er enkele die beschikten over een stentorstem. Tel dat even op en kleur de plaatjes.
Daarna ging het bergafwaarts met de reacties op het weblog van de columniste, zodanig dat die definitief werd gesloten en voor de fans werd vervangen door een ander exemplaar, ditmaal gehuisvest in de VS, waar een van de bewonderaarsters woont – dat weblog beslaat nog altijd, een groepje trouwe lezeressen converseert er nog onder elkaar.
Enkele anderen kwamen elkaar op Twitter tegen.
Ondertussen vierde de columniste triomfen, zo kunnen we het wel kort samenvatten. En terecht. Er zijn er misschien die scherper schrijven, maar die hebben de politiek als onderwerp; maar zij is de enige die zich een waardig opvolgster van Simon Carmiggelt toont.
Welaan dan.
De columnist had sporadisch nog wel eens contact met haar, vooral op het niveau van ‘collega’s’. Zoals hij ook af en toe contact heeft met zijn favoriete Amerikaanse auteur, Thomas C. Boyle.
Intussen werden de chatsites ‘sociale media’ genoemd, en ze werden steeds luider, met name omdat het sociale langzaam veranderde in asociale. Hij moest zich elke dag weer even realiseren dat het fascistengebrul op Twitter komt uit een heel klein hoekje, een bubbeltje noemen ze dat tegenwoordig. Van andere socials weet hij niks, hij is geen ‘lid’ van Facebook, Instagram, Tiktok of LinkedIn. Voor zijn beeldvorming van de werkelijkheid verlaat/verliet hij zich, buiten het nieuws om, op columnisten als Bert Wagendorp, Sheila Sitalsing, Max Pam en Tom Jan Meeus. Dat is een greep, er zijn er meer.
En zelf schreef/schrijft hij al zo’n 23 jaar een column op een weblog, eerst dagelijks, later wat minder vaak. Hij schrijft ze als uitlaatklep, het is een soort beroepsdeformatie – het maakt hem werkelijk niets uit of iemand ze leest, na gedane arbeid is hij zijn ei kwijt. Ooit waren er een paar honderd volgers, nu is het aantal hits gedaald naar ongeveer vijftig per dag.
Hij realiseert zich daarbij dat echt niemand in zijn fysieke familie- en relatiekring lid is van Twitter – maar het valt wel op dat in die relatiekring ook verloop zit, net als in de inhoud van de lijsten met volgers en gevolgden op Twitter.
Zijn bijdragen op Twitter bestaan ruwweg uit: correcties in de spelling van anderen, in de vroege ochtend in bed bedachte bon mots over van alles, meedoen aan ‘discussies’ over boeken, films, Italië, bloemen en planten, eten en drinken, auto’s en vliegtuigen en de verschillende wijzen van toebereiden van kleine huisdieren. Waarbij hij ruimschoots put uit zijn schier eindeloze voorraad nutteloze kennis.
En zo komen we weer terug bij de al eerder genoemde columniste. Die heeft ook op Twitter weer zo’n club om zich heen verzameld, deels bestaande uit de mensen van vóór Twitter.
Vóór Twitter was er dat weblog, weet je nog? Ook daar was het niet altijd pais en vree, hij herinnerde zich heftige onderlinge ruzies; uitstotingen en doodverklaringen waren aan de orde van de dag. Ook zonder Twitter was het sociale medium al asociaal.
En dan dacht hij terug aan het jaar 1982, toen op de redactie van zijn krant het eerste elektronisch tekstverwerkingssysteem werd ingevoerd van het Amerikaanse merk Harris. In dat systeem zat ook een omslachtige, maar toch bruikbare chatfunctie, bedoeld om instructies mee te geven met de gerede kopij.
Binnen de kortste keren ontaardde die chatfunctie in de betrekkelijke stilte van het redactielokaal in een soort onderzeese baaierd van heftige ruzies en scheldpartijen en werden er dingen groen op zwart opgeschreven die je altijd al wel dacht, maar je wel hoedde onder woorden te brengen, omdat je al gauw bekend kon gaan staan als een stokebrand, zonder dat je daar enig voordeel aan ontleende.
De hoofdredactie verbood vervolgens kortweg het gebruik van de chatfunctie, waarna de rust wederkeerde.
Kortom: de sociale media zijn niet sociaal, integendeel. Dus voor hem weinig of geen discussie, althans geen andere dan discussies bij de open haard, in fysieke aanwezigheid van de deelnemers. Waarbij als vanzelfsprekend ook moet worden gelet op het drankgebruik. En op onderwerpen als politiek en religie. Wat is er tegen onderwerpen als vakantie, de tuin, de auto, boeken, films, de kleinkinderen?
En wie geblokkeerd wordt op een ‘sociaal’ medium moet zich realiseren dat dat een signaal is dat je serieus wordt genomen.
Toch een lichtpuntje.
En die columniste?
Hij leest met veel genoegen haar wekelijkse bijdragen over zwerftochten in Amsterdam enerzijds en haar opmerkingen over opmerkelijke boeken anderzijds. Gewoon in de krant.
Wat was daar eigenlijk het probleem mee?
______