De laatste keer dat ik mijn vader aan de telefoon had, dacht hij dat hij mijn broer sprak; ik hoorde dat toen hij de telefoon aan mijn moeder gaf. Het was 5 juni 1982, het land werd al dagen geteisterd door een hittegolf en mijn vader lag in de woonkamer van het huis in Nijmegen op een bedbank – hij was enkele dagen eerder na het verjaardagsfeest van een kennis van de trap in diens flat gevallen. Hoe hij thuis gekomen is weet ik niet. Wel weet ik uit wat ik van mijn zus in Mook hoorde dat het niet best met hem ging en dat hij hevige pijnen leed.
Wat er precies aan de hand was, zijn we nooit te weten gekomen, een arts is er niet bij geweest op uitdrukkelijk verbod van mijn vader: als je echt ziek wil worden moet je vooral naar de dokter gaan.
In de nacht van 5 op 6 juni heeft zich in het echtelijk bed een drama afgespeeld – begreep ik van mijn moeder die al enige jaren enigszins verward was. Mijn vader was wakker geworden, had mijn moeders arm gegrepen en zich kreunend beklaagd over hevige pijn in de borst. Enkele minuten later was hij overleden – iets meer dan drie maanden vóór zijn 79ste verjaardag.
Of een gang naar een arts wellicht zijn feitelijk plotselinge overlijden had kunnen voorkomen heb ik me sindsdien geregeld afgevraagd; maar wellicht was de val van de trap, zoals vaak met een val van de trap, hem hoe dan ook fataal geworden.
Hij was zolang ik me kan herinneren een extreem magere man; hij sprak tamelijk slecht Nederlands, het leek of hij, na aanvankelijk goede vorderingen te hebben gemaakt, op een gegeven moment gestopt was zijn Nederlands te verbeteren – hij sprak met mijn moeder zijn moedertaal, het Friulano, een Latijns dialect uit Noord-Oost-Italië. Mijn moeder beheerste die taal, had zich hem snel eigen gemaakt. Wij, kinderen leerden pas later een paar woorden begrijpen, het was de geheimtaal van mijn ouders.
Hij was stil, meestal heel bescheiden, hoewel hij ook geweldig kon vloeken. Terugkijkend kun je niet anders dan concluderen dat hij door anderen geleefd werd. Hij had vermoedelijk met tegenzin zijn moeder verlaten – hij was met haar alleen, zijn vader was overleden en hij was een nakomertje. Maar hij emigreerde met een oudere broer naar Nederland toen hij 17 of 18 jaar was – vorig jaar was het honderd jaar geleden dat hij in Nederland arriveerde – en werd opgeleid tot terrazziere, granietwerker, een mooi maar fysiek zwaar beroep dat hij perfect ging beheersen, maar waaraan hij een gloeiende hekel had, net als aan de andere aspecten van het werk in het bouwvak: altijd vroeg op, altijd werken in de buitenlucht, altijd stof happen; hij had er zo’n hekel aan dat hij mij en mijn broer verbood in het bouwvak te gaan. Maar mijn moeder, mijn oudste zus en enkele familieleden dwongen hem min of meer een eigen bedrijf te beginnen – van zaken had hij geen benul en dat bedrijf leidde een zieltogend bestaan; mijn vader deed het met een zucht van verlichting over aan een van zijn medewerkers toen hij 65 werd.
Het was zware klap voor hem dat mijn broer homoseksueel bleek te zijn en dat ik weigerde beroepsofficier te worden. Dat had hij namelijk logisch gevonden: hij had het geschopt tot korporaal-majoor kok bij de Alpenjagers, een van zijn zonen kreeg een goede opleiding en kon dus officier worden. Ik keek wel uit.
Hij moet op een gegeven moment besloten hebben dat hij helemaal Nederlander wilde worden (en ook werd). Dat had als consequentie dat hij er niets in zag zijn kinderen Friulano te leren (zijn Italiaans was bepaald niet perfect). Niettemin bleef hij heimwee houden naar zijn dorp Fanna in de huidige provincie Pordenone, maar hij wist ook dat hij het uit zijn hoofd kon zetten na zijn pensionering daarheen terug te keren: mijn moeder weigerde mee te gaan ‘naar die boeren daar’.
Ik bewonderde hem om zijn handigheid, hij kon van alles, van houtbewerking via roomboter karnen tot het uithakken van teksten op grafstenen en foto’s ontwikkelen.
Ik herinner me het liefst mijn vader zoals hij, licht aangeschoten van een paar glaasjes grappa, glimlachend naar het gewemel van zijn familie keek vanuit zijn gemakkelijke stoel. En dan ook nog weemoedige soldatenliedjes begon te zingen, terwijl hij de zangkunst totaal niet beheerste.
Vandaag veertig jaar geleden stierf hij en wat mij al die tijd vreselijk gespeten heeft, dat ik nooit een diepgaand gesprek van enige betekenis met hem heb gevoerd.
______