Mogen wij cola drinken? Omdat het vakantie is?’
Een Hollands gezin komt binnen in restaurant DiVino (woordspeling) in een Toscaans gehucht dat heet Badia di Passignano dat vooral scoort door zijn dorpsgezicht dat je kunt omschrijven als ‘klassiek Toscaans’: veel puntbomen en wijngaarden.
Het antwoord van de ouders was trouwens ‘nee’, maar er kwam wel ranja – voor de broodnodige suikertoevoer ook bruikbaar.
Het restaurant heeft een vaste klandizie van in de buurt werkende mensen die er komen lunchen, en een aanzwellende stroom toeristen.
Het heeft een wellicht zelfs voor Toscaanse begrippen eigenaardige kaart: voor het grootste deel bestaat die uit ‘taglieri’, snijplanken in diverse formaten met daarop een keur aan vleeswaren, harde kazen en allerlei toebehoren zoals smeerseltjes, artisjokken, gedroogde tomaten – je begrijpt wat ik bedoel. Voor een smakelijke bistecca fiorentina moet je ergens anders zijn.
Voor pastagerechten trouwens ook. En voor pizza helemaal.
Dat laatste wordt sommige toeristen fataal.
Een Nederlands stel betreedt het terras dat een adembenemend uitzicht biedt op een Toscaans landschap uit het boekje en bekijkt de kaart. Ze wijzen iets aan, hij neemt het voortouw en zegt dat dat wel lekker is en dat ook, etcetera. Zij denkt intussen dat tagliere een plaatselijke variant is van tagliatelle, hij bevestigt dat ook, want hij spreekt Italiaans (denkt hij, en zij ook) en ze kijken dan ook vreemd op als het bestelde wordt geserveerd: plakjes verrukkelijke ham, grote plakken hartige boerse soppressata (een soort kruising tussen hoofdkaas en plokworst) salami met venkel en een papieren zak waarin vier gulle sneden Toscaans en dus zoutloos brood.
Haar bewondering voor zijn kennis van het Italiaans zie je gewoon wegsmelten terwijl ze met lange tanden het eigenaardige voedsel wegwerkt.
Dan een viertal Engelse wandelaars, die er trouwens net zo uitzien als Nederlandse toeristen: honkbalpetje, korte broek, bonkige wandelschoenen. Die bekijken ook de kaart met een keur aan taglieri, draaien hem om, vinden ook daar niet wat ze zoeken. Dan komt de lieftallige serveerster de bestelling opnemen. ‘Hebt u ook pizza’s?’ is de eerste dringende vraag. Ze antwoordt ontkennend, helaas is door haar mascherina niet goed te ontwaren of in haar vaste glimlach ook een zekere meewarigheid te onderkennen valt. Dan in vredesnaam maar zo’n rare plank.
We zijn hier toch in Italië – waar zijn de tagliatelle, bij voorkeur uitgesproken als tag lia telle, en helemaal: de pizza’s?
Als we een paar uur later terug zijn in het gehuurde appartement – aan de oude ruif te herkennen als een voormalige stal – aan het einde van een onverharde weg, een huis zonder adres, alleen bereikbaar met behulp van kaartcoördinaten, sta ik net een zwoele Morellino di Scansano open te trekken als ik enkele seconden lang de grond voel trillen. ‘Aardbeving!’ roept Djamila van buiten, ‘De glazen vielen bijna om!’
Op Twitter barst direct een storm los bij de hashtag #terremoto. ‘O wat erg! Alles goed bij jullie? Je bent toch wel naar buiten gerend?’ Even later blijkt de aardbeving een kracht van 3 of 4 te hebben gehad, in Groningen zijn ze erger gewend.
Het was weer gewoon een dag als alle andere op kantoor.
___________