Wat je na een paar dagen opeens opvalt: dat het deel van Toscane waar we zitten, de Chiantistreek, zo’n ongelooflijk léég land is. Het is intussen ontzettend vol, met wijngaarden, bomen, struiken, cipressen, wijngaarden en natuurlijk wijngaarden. En wilde weiden vol bloemen, maar zonder vee. En kronkelende wegen en weggetjes, sommige onlangs geasfalteerd, andere vol gaten, nog andere te smal voor twee auto’s, waardoor je geregeld onderweg moet onderhandelen over wie eerst mag. En ongeasfalteerde wegen, grintwegen, de beroemde strade bianche, waar je je auto niet aan moet wagen als je er niets dringends te zoeken hebt.
Met wat geluk zie je een piepklein tractortje, eventueel op rupsbanden, bezig met het kalken van een wijngaard, en als je op lunchtijd een restaurant betreedt, heb je moeite een plaats te vinden en in een beetje stad kun je ineens over de koppen lopen – vooral de koppen van twee categorieën van mensen die hier niet wonen: toeristen en enorme groepen Italiaanse kinderen op schoolreisje.
Maar je kunt urenlang door het land kruisen en af en toe wel eens een auto tegenkomen of erdoor te worden ingehaald, maar de meest voorkomende bouwsels zijn de kastelen en kloosters op heuveltoppen, af en toe een gehucht van twaalf huizen en in de verte een boerderij. Ik zou me kunnen voorstellen dat er tussen die drukte van heuvels – ze liggen inderdaad opvallend dicht bij elkaar – soms wel eens verdoken huis te zien moet zijn.
Je merkt het ook aan het gebrek aan winkels voor de eerste levensbehoeften. Overal in Frankrijk, Italië en Spanje wemelt het van de gigantische supermarkten waarvoor het voorvoegsel super te klein is en ze dus hiper, hyper of iper zijn. Maar in de Chiantistreek zijn er maar een paar en die liggen bijna allemaal aan de rand van het gebied.
In de winkels die er wel zijn, supermarktjes van Nederlands formaat, meestal zelfs kleiner, formaat buurtsuper, zie je nog iets dat sterk opvalt: het grote aandeel van de 70-plussers in de klandizie.
Als we hier, in dit boerenhuis op een kilometer van de dichtstbijzijnde asfaltweg, geen moderne communicatiemiddelen hadden, zou het leven hier zijn zoals in de Middeleeuwen: je ziet dagen, maanden, jaren, decennia, niemand voorbij komen, behalve af en toe een plunderend leger, dat je hele hebben en houden meeneemt en syphilis, de pest en de cholera achterlaat. In het klooster dat je buiten op een bergtop ziet liggen, daar huist de wetenschap, daar hebben ze boeken, daar kennen ze de laatste ontwikkelingen op het gebied van landbouw, wijnbouw, veeteelt – de boeren kijken het wantrouwig aan en houden zich aan de karige, maar zekere methoden van oudsher, van duizenden jaren her.
Maar dat was zonder die communicatiemiddelen. Onze eigen boerin is een gehaaide zakenvrouw die aan het verhuren van haar tot vakantieboerderij verkavelde boerenhuis in ieder geval een Range Rover van een ton heeft overgehouden, waarin haar nogal schreeuwend hoor telefoneren. En meteen ook even het predicaat Agriturismo heeft verworven.
Weids hoor. Bijna zo weids als het schitterende uitzicht met daarin, inderdaad, een klooster, omgeven door smakelijke restaurantjes.
_________