Sinds een jaar of twee ben ik lid van de Partij van de Arbeid, maar ik had nooit verwacht dat die partij in mij een politiek vertegenwoordiger zou zien, met name als kandidaat-lid van de gemeenteraad van de gemeente mijner inwoning. Dat ik daarover werd gebeld op een moment waarop ik druk bezig was met een van de zeldzame drinkgelagen die mij nog wel eens deelachtig plegen te worden, dat was natuurlijk puur toevallig.
En dat ik daarna nooit meer over het onderwerp gebeld werd, kwam mij wel goed uit. Want het lidmaatschap van de gemeenteraad is geen sinecure, begrijp ik.
Wat me nog het meest frustrerend lijkt van dat lidmaatschap dat is dat niet van je verwacht wordt dat je tijdens de raadsvergaderingen het bevorderen van een maatschappijbeeld zoals dat mij en mijn partijgenoten voor ogen staat, maar wel, dat je delibereert over de hondenbelasting, de subsidie van de fanfare en de wijze waarop in de winter de sneeuw geruimd wordt.
Het is alweer een achttal jaren geleden dat het dienstverband met het huis-aan-huisblad waarmee ik destijds mijn vakanties financierde eindigde in het verdwijnen van het blad, omdat er tegenover de kosten – ik noem het drukken en verspreiden van het blad, maar vooral mijn gerust vorstelijk te noemen verdiensten – nauwelijks nog inkomsten stonden. De middenstand adverteerde liever op feesboek, was mijn indruk.
Het was leuk, zolang het duurde.
Nou, leuk.
Ik schreef in die tijd een wekelijks Ten Geleide van de Hoofdredacteur, waarin ik, zoals het een onafhankelijke journalist betaamt, mijn mening placht te geven over dingen die gebeurden in de gemeente. Ik hoorde er nooit iets op terug, waardoor ik, uiteraard ten onrechte, aannam dat de lezertjes het met mij eens waren.
De lezertjes bleken echter het blad nauwelijks te lezen, als ze het al onder ogen kregen: geregeld zag ik hele pakken van mijn lijfblad in parken en plantsoenen liggen, ten teken dat de betrokken bezorgers de zin van het bezorgen niet meer zagen.
Wie nog wel mijn zielenroerselen las, dat waren enkele types op het gemeentehuis.
Met name de wethouder die me dezer dagen weer van veel over het dorp verspreide affiches olijk vanachter zijn modieuze bril aangrijnst had er een handje van zijn ontevredenheid over wat ik schreef aan mijn kenbaar te maken. Zo had ik me erover beklaagd dat in mijn buurt de sneeuw niet geruimd werd, en dat had hem ten diepste ontstemd.
Ook de burgemeester zag bezwaren tegen de koers die ik voer. Ik werd, ter zake van een onderwerp dat me inmiddels ontschoten is, op zekere dag door de PR-medewerkster van de gemeente gesommeerd voor een gesprek met de burgemeester. Die veegde mij de jas uit, ik dacht, je kletst maar een eind weg.
Deze twee en andere episodes bewerkstelligheden helaas wel dat de gemeente haar (verplichte) publicaties van gemeentenieuws – zo ongeveer de laatste advertenties voor het blad – gunde aan een blad dat gemaakt werd in Roermond, en niet meer aan dat van mij, een geheel in eigen gemeente geproduceerd orgaan.
Ik had intussen wel in de gaten gekregen dat de gemeenteraad vooral ten dienste stond van het bedrijfsleven.
Hetgeen niet verhindert dat ik woensdag ga stemmen. Ik zal niet meer, zoals vroeger, bij aankomst de Internationale fluiten, vooral omdat het kunstgebit mij het fluiten verhindert. Maar ik zal wel stemmen, als gewoonlijk, op de enige sociaaldemocratische partij die dit land nog rijk is.
Nooit de moed opgeven.
______