De trein van Nairobi naar Mombasa – er zijn er meer die ermee gereisd hebben. Mensen die zich bezighouden met reisliteratuur vinden dat een boek tot hun categorie gerekend mag worden, als de reiziger de toeristische plaatsen mijdt en dus ook niet in groepsverband met toeristen reist, maar bij voorkeur alleen en naar onherbergzame en toeristisch oninteressante gebieden. Veel reisschrijvers gingen zelfs zover hun reisgezelschap te verzwijgen.
Hoe dan ook, in november en december 1975 maakte ik de enige reis van mijn leven die aan een groot aantal zo niet alle, criteria van een ‘reis’ voldeed. Ik was drie weken onderweg, alleen, bezocht de boorden van het Victoriameer, sprak een boze Nederlandse bisschop, verbleef enkele dagen in een leprozenkolonie en besefte achteraf pas wat voor gevaar ik had gelopen toen ik in Nairobi met drie jongens was meegegaan naar een verlaten stadspark aan de rand van de stad.
Maar ik verbleef ook aan het zwembad in een zeer toeristisch oord bij Mombasa, daarna vloog ik door naar Ethiopië waar net een staatsgreep had plaatsgevonden en waar toeristen angstvallig wegbleven, ik zag er de ratten op de mercato en kocht een koffer vol priesterkruisen. Ook die trip kon je dus niet echt toeristisch noemen. Het enige dat nog ontbrak: een boek, dat heb ik er niet over geschreven. Dat had er misschien wel in gezeten, maar ik beperkte me tot een paar verhalen voor de krant en dat was dat.
Ik reisde met de nachttrein van Nairobi naar Mombasa. Bij het vertrek was het al donker en rond zeven uur ging ik naar het restauratierijtuig, waar ik aan tafeltje terecht kwam met een Keniaanse staatsambtenaar. Van het gesprek herinner ik me niets, van het voedsel wel: lamskoteletten met muntsaus, bloemkool met een melksaus en glazige piepers. Ik dronk er een glas Libanese rode wijn bij en ging naar bed. Een comfortabele éénpersoonscabine, het raam wijd open, want we reisden van 1400 meter boven de zeespiegel naar de zeespiegel zelf, het werd dus steeds warmer.
Ik werd geregeld wakker en onveranderlijk stond de trein dan ergens stil. ’s Morgens om zes uur stipt klopte iemand op de deur onder het roepen van ‘Your early morning tea, Sir!’ want in Kenia was het motto: any time is tea time. Ik keek naar buiten, de trein stond natuurlijk alweer stil, het was al een beetje licht en ik ontwaarde vlakbij een apenbroodboom met aan weerszijden twee even grote olifanten die meewarig naar het puffende monster keken.
Voor het ontbijt – scrambled eggs, geroosterd brood, gebakken worstjes, nog meer thee – ging ik weer naar de restauratiewagen waar de ambtenaar me begroette als een oude vriend. Om half negen waren we in Mombasa.
Op de terugweg nam ik een taxi, een Peugeot 504 met acht zitplaatsen. Ik zat op de achterbank tussen een zwarte jongeman die mij vijf uur lang zijn godsdienst aanprees en een oude man, een Arabisch uitziend type, die enorm naar pis stonk. Later, veel later heb ik dat leren begrijpen. Hij was gehuld in een smoezelige witte jurk.
Onderweg moest de taxichauffeur, tot zijn luid uitgeschreeuwde ongenoegen, wachten tot een vijfhonderdtal giraffen de weg was overgestoken.
Mag ik dat reizen noemen? Ja, dat mag ik reizen noemen.
________