Het nachtleven. Waar bemoei ik me mee? Ik heb vaak niet eens een avondleven en ik zeg het tegenwoordig mijn oude moeder na. Als ik weer eens ietwat te laat in bed terecht was gekomen na een avondje slempen placht ze van onderaan de trap te roepen: ‘Uit je bed! Hier wordt ’s nachts geslapen!’ En daar had ze uiteraard groot gelijk in.
Behalve dat ik destijds precies de halve tijd ’s nachts wakker was, omdat ik wisseldienst had op de redactie van de krant, een ochtendblad, waarbij de nachtdienst duurde van 22.00 uur tot 06.00 uur – de eerste editie (van de negen, destijds) viel pas om een uur of 11 bij de abonnees op de mat, die daar kennelijk tevreden mee waren. Konden ze kennis nemen van het nieuws bij de koffie, nadat ze de hele ochtend al de koe in de kont hadden gekeken.
Zo kwam het dat ik bij het woord ‘nachtclub’ placht te denken aan broeierige tenten waar oude mannetjes met een glas cognac en een dikke sigaar onder handbereik, mitsgaders op schoot een min of meer jeugdige deerne die in ruil voor glaasje namaakchampagne en een bitterbal aanhaligheid speelde. De muziek werd verzorgd door een verlopen pianist die, als je pech had, ook nog bleek te zingen, een Duits lied over de Mann am Klavier, noch ein Bier, noch ein Bier.
Soms danste zo’n man op de klanken van de piano een tango of een Engelse wals op de dansvloer. Dat konden de mensen toen nog.
Beeld dat, vermoedde ik, al langer bijstelling behoefde. De geluiden die tot mij doordrongen waren niet geruststellend. Er werd namelijk nog steeds gedronken en gerookt, maar ook gesnoven en geslikt; en gedanst werd er ook, want er was muziek, althans iets dat in de wandeling ‘muziek’ werd genoemd, gewoon, gemakshalve, bij gebrek aan een beter woord. Bonke bonke, als je begrijpt wat ik bedoel.
De bijstelling kreeg ik afgelopen zaterdag op pagina 4 van de Volkskrant, onder het kopje ‘Uitgaansleven’. Ik waarschuw maar vast: de openbaring die ik daar ontving maakte het raadsel alleen maar groter.
De krant interviewde drie deelnemers aan de cultuur van het nachtleven, zoals het steevast wordt genoemd.
Daar hebben we meteen al Franklin Maidman. Hij is 28 en arts. Ik waarschuw maar vast: je zult maar in handen vallen van zo’n dokter. ‘Ik heb dienst in het ziekenhuis zaterdag, maar daarna ga ik rechtstreeks naar de club. Hier moet ik bij zijn. Ik ga naar Club NYX, de plek waar ik ben opgegroeid toen ik als dorpse jongen naar de grote stad verhuisde (met de grote stad bedoelt hij Amsterdam. SB.) In de NYX heb ik mijn seksualiteit ontdekt en mijn mensen gevonden. Het is een stamkroeg in een clubjasje… Het nachtleven is een uitlaatklep, de plek waar ik oplaad. Tegenwoordig polariseert iedereen op elk onderwerp. De nacht brengt mensen samen. Over muziek valt namelijk niet te discussiëren, je hoeft alleen maar te voelen en te dansen. Ook qua representatie is de nachtcultuur belangrijk. Ik ben gay en arts. Ik hoop dat ik inspiratie kan uitstralen en zo andere nachtvlinders kan helpen.’
Bij de drie puntjes hierboven zat nog een alinea over wintersport. ’Het gevoel als je een lege piste afskiet… je niet hoeft uit te kijken voor anderen en vol adrenaline keihard naar beneden te sjezen…. Dat gevoel heb ik ook in de club. Eén lange adrenalinekick waarin je je verliest in de muziek en het donker en je alleen maar op jezelf en je vrienden hoeft te letten.’
Ik ga niet alle drie de verhalen helemaal aanhalen, dat zou erg goedkoop zijn (en me medeplichtig maken aan enkele kromme zinnen van auteur Wies de Gruyter). Maar toch nog even dit: Ted Langenbach, partygoeroe van beroep. ‘In Nederland wordt de nacht- en clubcultuur niet al te serieus genomen, terwijl de industrie zo ongelooflijk belangrijk is. Op ontdekkingsreis door de nacht leer je volwassen worden.’ En Mijntje van der Linden, 23 lentes, student kunstgeschiedenis: ‘Ik kan me bijna niet meer voorstellen hoe een oude, vertrouwde clubnacht voelt. Hoe je helemaal bezweet bij de dj-booth staat met je gekozen familie, je voeten niet meer voelt, eigenlijk al lang naar de wc moet en bijna niet meer kunt, maar toch blijft dansen omdat het zo fijn is. Zo’n feest geeft brandstof waar je weer maanden op vooruit kunt.’
Ik had hier eigenlijk lekker eens smalend willen uithalen, maar nee.
Ik ben inmiddels voorstander van die ‘clubs’, die voorzien in de behoefte aan opvang voor een mijns inziens nogal tragisch deel van de samenleving.
En zoals ik al zei: ik ben bij dat ik een andere huisarts heb.
_______