(In 2011 schreef ik een serietje columns over enkele van de vele treinreizen die ik in mijn leven maakte. Het leek me leuk die nog eens te herhalen, op onregelmatige momenten. Hierbij de eerste.)
We waren in Algerije geweest, maar zoals dat gaat in dat type landen: de vlucht van luchthaven Houari Boumédienne naar Amsterdam was gecancelled, we konden nog wel naar Parijs. Alles beter dan weer terug naar de stad Algiers en de volgende morgen ‘iets’ proberen. Van Parijs konden we misschien nog een vliegtuig naar Amsterdam halen.
Op Charles de Gaulle kwamen we er al snel achter dat het inmiddels tamelijk laat was geworden en er geen toestel meer naar Amsterdam vloog. De hele groep journalisten stond daar en keek verdwaasd om zich heen. Wat nu?
‘De trein!’ riep ik. ‘De trein?’ vroegen ze verbluft. “Ja, de trein! Gauw een taxi en naar het Gare du Nord!’’ Gelukkig waren de vier gecharterde taxichauffeurs wel in voor een dodenrit en zo stonden we een uurtje later op het Gare du Nord.
Het waren de jaren tachtig, toen treinen er nog een uur of zeven over deden, van Parijs naar Amsterdam. Maar gelukkig ging er nog een, die weliswaar in het holst van de nacht zijn bestemming zou bereiken, maar dat was voor de meeste collega’s geen probleem, ze hadden de auto op Schiphol staan en/of woonden ‘gewoon’ in Amsterdam. Voor mij was die trein eigenlijk geen optie, want na aankomst in Amsterdam moest ik weer 250 kilometer terug, min of meer. Per trein, en ’s nachts rijden in Nederland geen treinen, althans niet naar Heerlen.
Ik keek nog eens op de diverse borden en zag ineens dat vijf minuten later de trein die van Lissabon onderweg was naar Stockholm zou arriveren. Dat is nog eens in-ter-na-tio-naal reizen, dacht ik, maar zou ik daar wat aan hebben? Een blik op de routekaart gaf me zekerheid: ik zou om een uur of twee ’s nachts in Aken, twaalf kilometer van huis, uit de trein kunnen stappen. Nu nog een kaartje kopen – lukte maar net – en een ingewikkeld internationaal telefoongesprek regelen om het thuisfront van de laatste ontwikkelingen op de hoogte te stellen – een half uur later vertrok mijn trein stipt op tijd richting Stockholm. Van achter mijn coupéraam wuifde ik minzaam naar de verblufte collega’s, die nog anderhalf uur op hun trein moesten wachten.
’s Nachts in Aken stond Djamila me met een slapend kind op de achterbank op te wachten.
Thuiskomst in stijl, noemen ze dat, meen ik.
_______