‘Spreek ik met de poli cardiologie?’
‘Jazeker, daar spreekt u mee, wat kan ik voor u doen?’
‘Ik denk dat er iets mis is met mijn aortaklep, kan ik daar dezer dagen aan geopereerd worden?’
‘Natuurlijk kan dat, meneer. Kunt u vandaag even langskomen voor een intake? Dan kunnen we morgen om 8 uur meteen met u aan de slag.’
‘Kan dus niet meer vandaag?’
‘Eh, nou, ik denk dat u al wel iets gegeten of gedronken hebt vandaag?’
‘Ja, dat wel, natuurlijk.’
‘En voor de operatie moet u natuurlijk nuchter zijn.’
‘Ja, snap ik.’
‘Schikt het u over een uurtje, voor de intake?’
‘Met alle plezier, tot zo dan.’
Zo ging dat, vroeger. Heel vroeger. Minstens twee jaar geleden.
Nu niet meer.
Voor de zesendertigste keer krijg ik, na drie kwartier wachten, de poli cardiologie aan de lijn en vraag heel timide of er misschien uitzicht is op een plaatsje in de wachtlijst, voor die hartklepoperatie.
‘Wat denkt u zelf, meneer?’
‘Nou, eh, ik dacht, de cijfers dalen…’
‘Ja ja, maar dat betekent nog niet dat u aan de beurt bent. We hebben een paar honderd mensen die vóór u zijn, die hebben allemaal een paar duizend euri betaald voor een mooi plaatsje in de wachtrij. En als er dan weer eens een operatiekamer beschikbaar is, gaan onze chirurgen, die door het lange nietsdoen eens flink wat aan hun snijvaardigheid hebben ingeboet, het eerst eens proberen op een partij varkens. Ik adviseer u: belt u tegen september nog eens, misschien dat we dan iets voor u kunnen betekenen. Met de nadruk op misschien. Ik wens u een prettige wandeling.’
‘Hoezo, wandeling?’
‘U moet wel een beetje in goede conditie zijn voor zo’n operatie, natuurlijk. Nou, als u het goed vindt hang ik u even op, er zijn nog 646 wachtenden ná u, zie ik.’
‘O dag, dank u.’
Tuut tuut tuut.
________