Op 7 januari 1863, 159 jaar geleden, werd in een destijds omstreden uithoek van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie een meisje geboren, genaamd Domenica d’Agnolo. Dat gebeurde in een nietig bergdorpje genaamd Fanna, tegenwoordig gelegen in de Italiaanse regio Friuli Venezia Giulia – die regio bestaat officieel overigens pas van na de Tweede Wereldoorlog en dat maakte Domenica niet meer mee, want ze overleed, ook in Fanna, op 16 mei 1934. Toen zij geboren werd was zij dus Oostenrijkse, vermoedelijk niet van harte.
Waarom vandaag deze mededelingen?
Onlangs ontving ik een omvangrijk pak papieren en foto’s, onderdeel van de nalatenschap van mijn in mei 2005 overleden oudste zuster Josè. Allemaal reuze interessant, maar één klein kaartje intrigeerde me, en intrigeert me nog steeds, in het bijzonder: een ‘bidprentje’. Dat is het prentje dat werd en nog wordt uitgereikt bij een begrafenis als herinnering aan de overledene.
Het kaartje is gedrukt door of in, zoals er op vermeld staat Harlemi L.J.B.a.h.d., hetgeen mij geen steek verder brengt.
En op dat kaartje is te lezen ‘Bid voor de ziel van Zaliger Mejuffrouw Domenica d’Agnolo, weduwe van Giuseppe Brun, geboren te Fanna (Italië) den 7 Jan. 1863, overleden te Fanna, 16 mei 1934, na voorzien te zijn van de laatste H.H. Sacramenten der Stervenden en begraven aldaar’. Volgt nog enige Roomsche heisa met een hoog gemeenplaatsengehalte met als slotzinnen: ‘Dit smeeken wij U door Jezus Christus onzen Heer. Zij ruste in vrede.’
Kortom, mijn grootmoeder van vaderszijde.
Blijf ik zitten met het raadsel: waarom heeft mijn vader, die sinds 1921 in Nederland woonde, en die zijn moeder op dat moment vier jaar niet had gezien, in Nederland een Nederlandstalig bidprentje voor haar, zijn moeder, laten drukken? Enthousiast katholiek was hij niet, hij had met name een gloeiende hekel aan ‘predis’, geestelijken, zoals elke rechtgeaarde Italiaan.
Maar uit het weinige dat ik weet van de familiegeschiedenis van mijn vader is mij wel duidelijk geworden dat hij, als jongste kind en nakomertje (zijn moeder was bij zijn geboorte veertig jaar) een bijzondere band met zijn moeder had. Hij sliep in haar bed (zijn vader Giuseppe kwam maar heel af en toe langs, hij had een terrazzobedrijf in Heide, een plaats in Schleswig-Holstein) en hij vertelde ons, zijn kinderen, vaak dat zijn moeder hem verhalen vertelde uit een boek dat I reali di Francia heette van Andrea di Barberino uit 1492 – zij was (ik zou bijna zeggen uiteraard) analfabeet en kende dat boek dus van buiten. Mijn vader heeft enige tijd die traditie van verhalen uit dat boek, verteld in bed, voortgezet met mijn moeder.
Ik heb ook enkele ongedateerde foto’s van Domenica. Ze is steevast gehuld in een grote hoeveelheid zwarte kleding met op het hoofd een grote zwarte kap die nauwelijks iets van het gezicht zichtbaar laat. Knap is zij bepaald niet, en de gezichtsuitdrukking onveranderlijk verdrietig.
En dat is alles dat ik van mijn vaders familiegeschiedenis weet – die van mijn moeder kende ik iets, maar niet veel beter. Ik had opoe, haar moeder, Hermina Derksen-Eggen, geboren op 9 november 1876 en overleden in 1959, wel goed gekend en, o schande, niet erg gewaardeerd. Ik was destijds in militaire dienst en kreeg voor haar begrafenis twee dagen buitengewoon verlof met vrij vervoer, die ik gebruikte om mijn vriendin te bezoeken…
Maar dat bidprentje van mijn Domenica d’Agnolo ligt al een paar maanden op mijn schrijftafel en intrigeert me en maakt me ook ietwat weemoedig.
Waarom heb ik veel te weinig met mijn vader gepraat?
________