Word je naam eens een keer genoemd in een gezaghebbend boek over tuinieren, is je voornaam fout gespeld. Nou ja, kan iedereen overkomen, zelfs Romke van der Kaa, wiens boek De onderwereld van de tuin in het roemruchte radioprogramma op zondagochtend Vroege Vogels genomineerd werd voor de Jan Wolkersprijs. En dat boek las ik de afgelopen week, een helder geschreven, uitvoerig overzicht van massaal leven en sterven in de grond van de tuin en de lucht daar vlak boven. Voor de enigszins doorgewinterde tuinier niet allemaal groot nieuws, maar toch een overzicht dat een aantal dingen die je zelf al jaren in de praktijk bracht, het juiste spoor blijken te volgen.
Zoals: nooit kunstmest gebruiken, de tuin níet ‘winterklaar’ maken maar afgevallen blad gewoon laten liggen, het verdwijnt grotendeels tijdens de winter door acties van de ondergrondse volkeren; nooit spitten, daar gooi je het hele circus van elkaar helpende en opetende microben, schimmels, bacteriën, virussen, aaltjes, regenwormen – ik doe een kleine greep – overhoop; zelfs de ‘taal’ van sommige soortenkomt aan de orde, een chemische taal omdat ogen en oren ondergronds nagenoeg ontbreken; alleen compost en organische mest gebruiken, indien nodig. Bestrijdingsmiddelen helemaal niet gebruiken en al helemaal niet alle dieren en andere wezens beschouwen als je vijanden, maar als je vrienden en kennissen, tot wederzijds voordeel.
Kortom, als je nog vastzit aan oude tradities – en ik zou ze de kost niet willen geven die nog elk najaar de moestuin twee steken diep omspitten en de hele winter kaal laten liggen, ‘zodat de kluiten kapot kunnen vriezen’ wat ze tegenwoordig helemaal niet meer doen – moet je dit boek kopen en lezen, het behoort tot het beste op dit gebied.
Maar hoe zit dat nou met die naam van mij?
In het begin van de jaren tachtig raakte ik betrokken bij een select groepje liefhebbers van vaste bloeiende tuinplanten. Ik schreef destijds een wekelijkse column over tuinieren en kwam zo in contact met Michael Lukaszewicz hier ter stede, die vooral joeg op de allerzeldzaamste soorten en variëteiten uit deze exclusieve hoek van het tuinwezen.
Via Lukaszewicz kwam ik ook in contact met Romke van der Kaa, die destijds samen met zijn compagnon Piet Oudolf een kwekerij van vaste planten had in Hummelo en Keppel. Daar zag je het opkomen van een geweldige modernisering van de Nederlandse tuin: hosta’s, varens en grassen vormden de kern van het aanbod.
Met Lukaszewicz werd ik destijds enorm gefascineerd door een groep leden van de boterbloemenfamilie: de Helleborussen, door Van der Kaa consequent ‘kerstrozen’ genoemd. Dat was op dat moment een stiefkindje in de tuin: ze waren (en zijn) slecht verkrijgbaar, vermeerderen ging heel moeizaam, scheuren was bijna onmogelijk, en de leden van de grote groep natuursoorten kruisten zich onderling alsof ze deelnamen aan een enorme orgie. Maar juist dat maakte de Helleborus interessant voor ons. Ze zaaien zich heel gemakkelijk uit en na enkele jaren komt de eerste bloei en daar konden altijd interessante verrassingen bij zitten. Je moest wel even de tanden op elkaar zetten om de niet interessante planten te vernietigen – je kon er gelukkig veel mensen een plezier mee doen.
Ergens in 1981 of 1982 werd ik uitgenodigd voor een speurtocht; in Duitsland, in de omgeving van Kassel, was een mevrouw gesignaleerd die gespecialiseerd was in Helleborus en een sterke hand van zaaien en verspenen had; zij verkocht onder veel meer ook jonge, nog niet bloeiende planten met op zich heel interessante ouders voor één DM per stuk.
We trokken er met zijn vieren per auto op uit: de al genoemde Michael, een zekere Ed (ik herinner me hem verder niet) Romke van der Kaa en ik dus.
Ik denk er nog wel eens aan, hoe we gedwaald hebben om het juiste adres te vinden, met wegenkaarten en autowegen die de verkeerde kant op gingen en vol stonden met files – maar we zijn er gekomen.
De oogst was tamelijk klein. Die plantjes van 1 DM waren natuurlijk leuk en avontuurlijk, maar de grote planten met vele kleuren en getekende bloemen die er ook te koop stonden, waren, zo meen ik me herinneren, krankzinnig duur. Ik heb trouwens nog altijd veel Helleborussen in de tuin, ze zaaien zich feestelijk uit en ik laat het maar, mooi of niet mooi.
Maar wat was er nou met mijn voornaam?
Die mevrouw in Kassel had ook opvallend veel vrolijk door haar tuin stiefelende wijngaardslakken. De meeste slakken vind ik walgelijk, maar wijngaardslakken zijn zo prachtig vormgegeven en geraffineerd gekleurd dat ze er smakelijk uit zien. (Ze zijn het niet: als je wijngaardslakken eet, eet je feitelijk gesmolten knoflookboter waarin je hier en daar een stukje fietsband tegenkomt.)
We kregen van de Duitse mevrouw, geheel gratis, ieder een stuk of vier slakken mee. Romke pakte een viltstift en schreef op elk slakkenhuis een van onze initialen: een R, een E, een M en een S.
Van der Kaa haalt deze episode aan in zijn boek, noemt de vier voornamen voluit en schrijft die van mij als… Sanne.
Nou ja, toch leuk. Op de foto kun je zien dat het verre nageslacht van de slakken in mijn tuin nog altijd floreert. Ook zonder initialen.
Dan, als afsluiting, nog maar een mooie opmerking uit De onderwereld van de tuin: de mieren van de wereld wegen ongeveer evenveel als de hele mensheid. Toch, als de mieren zouden uitsterven, zouden alle ecosystemen op aarde ineenstorten. Wanneer de mensheid zou uitsterven, daarentegen, zou dat alleen maar gunstig zijn voor de natuur. Alleen al wegens het beperkte nut van de mens voor de wereld onder en boven de grond.
______