Een sportjournalist die na 25 of 30 jaar nog kan verhalen hoe die ongelukkige wielrenner tweede werd, die heeft de ware spirit van zijn métier. ‘Notities maken, dingen noteren, dingen opschrijven, druk als een klein baasje,’ placht Theo Maassen al te zeggen.
Zo’n sportverslaggever was Wiel Verheesen, die afgelopen vrijdag op 82-jarige leeftijd overleed in Kerkrade, nog geen maand nadat hij de Jean Nelissen Award voor sportjournalistiek in ontvangst had mogen nemen. Op het filmpje op de site van 1Limburg is te zien dat Wiel letterlijk op zijn laatste benen liep, nauwelijks meer een schim van zichzelf.
Het was lang geleden dat ik Wiel gezien had, in de koffiebar van Paolo Belfi op de Promenade in Heerlen, ’s morgens vroeg, kopje koffie en de krant voor zich op tafel.
Hij was al lang met pensioen; de jaren daarvoor en tot zeer kort geleden kon je zijn naam onder smakelijk opgediste heldenverhalen uit de rijke historie van de wielrennerij lezen, ook die van de antihelden, die net naast de prijzen grepen. Hij schreef voor de meest uiteenlopende kranten en tijdschriften. Kennelijk hoefde je Wiel maar aan te zetten en er rolde een verhaal uit en soms hele series, allemaal opgetekend uit een tot het laatste feilloze geheugen – en misschien ook wel eens uit een handboek, want die bestaan op dit gebied ook legio.
Het is jammer dat ook hier covid-19 roet in het eten gooit. Wiel overleed aan iets anders; maar ik denk dat zijn uitvaart de complete nog levende wielerhistorie van West-Europa op de been zou hebben gebracht. Ik ken de details nog niet (ik ben geen sportverslaggever) maar we zullen het van een afstandje moeten proberen mee te maken.
In de journalistiek heb ik alle takken van sport beoefend – behalve sport. Al is dat laatste niet helemaal waar. Toen de autosportverslaggever, Nino Tomadesso verhinderd was, dat moet dus wel een héél belangrijke aanleiding hebben gehad, heb ik tweemaal, beide keren in België, een F1-wedstrijd verslagen. Ik vond er geen bal aan omdat je vanaf de tribune eenvoudigweg de race niet kon volgen, het enige houvast was het gierende gebrul van de Ferrari’s.
En, maar dat telt eigenlijk niet mee, ben ik ooit door de fotograaf van de krant meegenomen naar een wedstrijd tussen Ajax en MVV. Ik kreeg een camera in de hand geduwd met de opdracht de doelpunten van Ajax tegen MVV vast te leggen. Hoewel MVV verloor – dat gebeurde in de jaren zeventig van de vorige eeuw ook al – had ik geen van de doelpunten kunnen registreren.
Dat kwam zo: iedere keer als ik Cruyff of Neeskens zag komen aangalopperen als een Belgisch trekpaard, de bal aan de voet terwijl de grasplaggen alle kanten op vlogen, trok ik mij in een reflex enkele meters terug, en keek alleen angstig toe hoe die denderende voetballers mij niet het ziekenhuis in zouden rennen. Terwijl er een net en een hek tussen zat. Ja, ik ben erg beducht op mijn eigen welzijn. Een bangerd dus.
(Eenmaal, in 1982, ben ik met Wiel Verheesen op reis geweest. Een Roermondse dameshandbalclub had kans gezien mee te doen in de desbetreffende Europa Cup, en een van de tegenstanders was een handbalclub in Vilnius, Litouwen. Wiel ging met de club mee naar de Litouwse hoofdstad – voor de sport. Litouwen was toen voor andere journalisten dan sportverslaggevers nagenoeg hermetisch gesloten. De hoofdredactie had Wiel natuurlijk kunnen vragen om, als hij daar toch was, eens rond te kijken buiten de sporthal. Ik heb geen idee wat Wiel daarop geantwoord had – mij werd gevraagd bestuurslid te worden van de handbalclub en in die functie naar Litouwen te reizen om, inderdaad, daar wat rond te kijken. Dat leverde een paar mooie verhalen op. Onder andere over het feit dat de Litouwers heel goed in de gaten hadden dat ik, laat ik maar zeggen: zeer tijdelijk lid was van het handbalbestuur, en meer neigde naar de journalistieke kant. Ik kreeg dan ook alle hulp die een journalist maar kan gebruiken. Wiel kon zich daardoor concentreren op de handbalwedstrijd, die overigens door de Roermondse dames grandioos verloren werd. Maar dit uiteraard allemaal enigszins terzijde.)
Kort samengevat: de sportjournalistiek was niet mijn eerste keuze. Ik maakte tegen de sportcollega’s iets te vaak de grap: ‘Heb je nou nooit heimwee naar de journalistiek?’
Intussen waren de sportcollega’s wel degenen die de meeste en langste reizen maakten, vooral als bepaalde regionale sportbeoefenaars aan de andere kant van de wereld triomfen dreigden te vieren.
Ook tegenwoordig, nu de kranten niet meer zo rijk zijn als vijftig jaar geleden, gaan er collega’s mee met de aanstaande kampioen, vorig weekend waren het er zelfs twéé die namens dagblad De Limburger naar Abu Dhabi afreisden, in het kielzog van de aanstaande kampioen, Max Verstappen.
Sportjournalisten hebben iets eigenaardigs: ze zijn doorgaans gevrijwaard van groot wereldnieuws, maar ze zijn enorm goed in registratie. Er is wel gezegd dat journalisten eigenlijk geschiedschrijvers zijn, maar dan op de korte baan, en dat geldt in optima forma voor sportjournalisten. Voor mijn gevoel is een wielrenner die 0.0003 seconden na zijn rivaal over de streep (‘de meet’) fietst, precies even goed als die rivaal. Maar de sportjournalist ziet dat anders. Die beseft voor zichzelf, en vooral ook voor zijn voor een groot deel gelijkgestemde lezers, dat nummer 1 eeuwige wereldroem verwerft die nooit meer over gaat, en dat 2 nummer de dag na de wedstrijd door iedereen vergeten is.
Maar daar zijn spaarzame uitzonderingen op.
Zoals Wiel Verheesen. En zijn iets oudere collega Harry Muré, die gelukkig nog wel leeft.
De mens achter de sportman, die zochten en vonden ze.
Op die manier lijkt het me een aantrekkelijke tak van sport, de sportjournalistiek.
______
Op de foto, onder dankzegging geleend van de website 1Limburg van links naar rechts: oud-wielrenner Huub Harings, oud-wielrenner en sportverslaggever Bennie Ceulen, Wiel Verheesen met de Jean Nelissen Award en zijn collega en vriend Harry Muré.
_________
hhBest
Boek & Film
Laatste reacties