Ooit waren er mensen, ooit was er een samenleving, die maar heel weinig leek op die van vandaag. De mensen verdienden hun karige loon in het zweet huns aanschijns, ze berustten in de eindigheid van hun korte leven, in de ziekten en plagen die hoorden bij dat leven, dat, naar men zich bewust voelde, nu eenmaal een riskante bezigheid was. Met grote kans op een ellendig einde.
Ik heb het niet over het Stenen Tijdperk, niet over de Duistere Middeleeuwen, niet over de stinkende negentiende eeuw, maar gewoon over een tijd en een samenleving waar Maarten van Rossem, Philip Freriks en ik persoonlijk getuigen van zijn geweest.
Hoe het gebeurd is: Joost mag het weten – maar ik heb Joost ook alweer een tijdje niet gezien, laat staan gesproken.
Tegenwoordig kom je in de krant als je een truc hebt gevonden om de door de Oostenrijkse autoriteiten vastgestelde regels voor uit het buitenland aanreizende vreemdelingen te omzeilen. Die buitenlanders zijn mensen die een sport beoefenen, genaamd ‘wintersport’ waarvoor het eigen land, wegens algemene platheid, ongeschikt is. De Oostenrijkse autoriteiten willen zo voorkomen dat die wintersporters de in hun eigen land om zich heen grijpende gevaarlijke besmettelijke ziekte naar hun besneeuwde, vol sneeuwbelletjes rinkelende bergen brengen.
De wintersporters hebben natuurlijk, ik moet het toegeven, voor heter vuren gestaan. En dan heb ik het nog niet eens meteen alweer over de gevaarlijke hoeveelheden naar binnen gewerkte hoeveelheden bier en obstler, onder het brullen van ‘Ski heil’ – ik heb lange tijd gedacht dat ze Sieg Heil riepen, maar dit terzijde – maar wel over dingen die nog niet zo lang geleden onbestaanbaar waren, en eigenlijk nog zouden moeten zijn, zoals matig geoefend de sport te lijf te gaan, die trouwens kinderlijk eenvoudig is: van een glad besneeuwde helling naar beneden glijden en met de skilift weer omhoog en weer omlaag en zo enkele uren per dag.
Dus zien vele van die skihelden kans hals nek en nieren te breken, maar géén nood: er staat een vliegtuig (‘gipsvlucht’) klaar om ze comfortabel terug te vliegen naar het eigen land, waar de gezondheidszorg zwaar overbelast is – so what – en de zorgverzekering klaar staat om de gigantische kosten verbonden aan die glijerij te vergoeden.
Toen ik nog wel eens in Oostenrijk in de bergen wandelde kon ik maar niet wennen aan de schrik als je, rustig wandelend, een hoek omsloeg op 3000 meter hoogte en daar geconfronteerd met alwéér een stel bulldozers die brullend de unieke natuur terzijde schoven om wéér een skihelling in te richten, in het kader van ‘ting kassa en wat kan mij de Alpennatuur verrekken’.
Zoals ik al zei: het leven is een riskante bezigheid, nog altijd.
Gelukkig hebben we de druppeltjes van Giel Beelen om de pijn te verlichten. En de mierzoete, op frambozen en aardbeien lijkende snoepjes die Lieke van Lexmond verkocht, met het nobele doel kinderen te laten wennen aan het eten van groente en fruit.
Je zou bijna hopen dat die verdomde pandemie nog flink lang doorgaat.
Zodat we weer konden leven als echte, min of meer beschaafde mensen die naar elkaar en naar onze leefomgeving omkijken, in de wetenschap allemaal in eenzelfde schuitje zitten dat de Styx oversteekt.
________