Het is begonnen, hoor – de paartijd van de eekhoorns. Dat is geen wetenschap van mijzelf maar van het eekhoornlemma op Wikipedia, waarvoor hartelijk dank. Vanochtend renden er drie door de tuin, over de grond, over het terras, in de omringende bomen en struiken achter elkaar aan, een spektakel van jewelste. Inzet: wie mag de komende weken met de meisjes aan de slag. Het is ook overal hetzelfde.
Van datzelfde lemma begrijp ik dat de vrouwtjes zich nog even gedeisd houden en dat je aan de kleur van de eekhoorns kunt gissen hoe oud ze ongeveer zijn. Hoe ouder hoe grijzer, niets menselijks is hen vreemd.
Als ik ze hun gang had laten gaan sinds ze, een jaar of tien geleden, voor het eerst in groten getale opdoken, was mijn tuin nu een dicht woud van notenbomen, eiken en hazelaars. De eekhoorns, alweer dat lemma, leggen een wintervoorraad aan, en ze doen dat nogal, eh, ongeorganiseerd. Ik neem aan dat een groot deel van de begraven zaden teruggevonden wordt, maar een ander, ook groot deel, krijgt de kans te ontkiemen en als je niet oplet heb je zo een jonge boom in de tuin die nog flink weerstand biedt tegen uitgraven.
Toch gebeurt het wel dat een eekhoorn op een plek waar ik een jonge notenboom heb gerooid, wanhopig en diep graaft. Als je goed kijkt zie je op zijn gezicht een uitdrukking als ‘ik had hier toch verdulleme een walnoot begraven? Nog een beetje dieper dan.’ Ook heb ik wel gezien dat een eekhoorn een vijf minuten tevoren begraven walnoot alweer kwam ophalen – betere plek gevonden.
Ook verwondert het mij een palm in mijn tuin – Trachycarpus fortunei – door eekhoorns wordt beschouwd als leverancier van de bekleding van hun nesten, te weten de ‘haren’ die groeien op de stam van de palm. Hoe weten ze dat dat mogelijk is?
Ze krijgen kennelijk veel kinderen, want hoewel hun aantal achteruit gaat, zijn er nog altijd veel, ondanks bedreiging door ziekten, honden, katten en wegverkeer.
De eekhoorns kunnen het verder ook zonder mij wel af, en dat geeft mij gelegenheid u en mijzelf even te verdiepen in de etymologie van het woord eekhoorn. Niet te gek natuurlijk, want ik ben geen etymoloog, te weten iemand die studie maakt van de herkomst en ontwikkeling van woorden.
Welaan.
Linnaeus, ja die ouwe Zweed die lang in Nederland werkte, gaf alles dat groeit en bloeit en altijd weer bloeit een naam, meestal een ernstig geval van gemengd potjeslatijn en Grieks. Zo kwam de eekhoorn aan de naam Sciurus vulgaris. Maar hoe kwam Linnaeus daaraan, in de achttiende eeuw? In hedendaags Grieks zeggen ze Σκίουρος, skíoeros dus, en daar moet Linnaeus het dus vandaan hebben. Dat is mooi om te weten, maar hoe we aan eekhoorn zijn gekomen, dat weten we nu dus nog niet.
Tot vanmorgen 8 uur dacht ik nog dat ons woord eekhoorn een verbastering was van het Franse woord écureuil. Verdere ‘studie’ levert op dat het eerder omgekeerd is, want in de Germaanse talen kom je, hoe verder je terug gaat in de tijd, ikori tegen, en ekern, en ekorre. Er was zelfs enige verwarring in het Middelnederlands, waar eencoren opduikt – eenhoorn dus. Maar dat is natuurlijk te belachelijk voor woorden, ik zie die vrolijke pluimstaarten al rennen met een horentje tussen de schattige oortjes. Beter kijken voortaan, beste Middelnederlanders.
Waarmee vooralsnog niets verklaard is. Eek zou van eik kunnen komen, maar hoorn? In het Portugees is een eekhoorn een esquilo en in het Italiaans een scoiattolo. Beide met wat moeite terug te voeren tot écureuil, zou ik zeggen. Scoiattolo en écureuil komen vervolgens gebroederlijk terug in het Engelse squirrel. Se non è vero, è ben trovato.
Nou ja, zo te zien hebben de eekhoorns zelf geen benul van etymologie – ik betwijfel zelfs of ze zich ervan bewust zijn dat we hen eekhoorns noemen.
Schattig zijn ze. O ja? Ik heb wel eens een foto gezien van een eekhoorn die zich een mezenkuiken zeer goed liet smaken. Hij veegde daarna het bloed uit zijn gezicht met die vrolijke pluimstaart. (Dat laatste is een verzinsel van mij, natuurlijk.)
_________