Niet doen dus, carnaval verplaatsen naar de zomer. En die burgemeester van Breda kan dat zelf heel goed weten.
Het is trouwens eerder gedaan. Na de Watersnoodramp in 1 februari 1953 viel Aswoensdag op een buitengewoon ongelukkige datum, namelijk 18 februari, toen de opgezwollen koeienlijken nog door Nederland dreven, en koningin Juliana nog hier en daar opdook met die hoofddoek en haar wellingtons. Al snel werd een belangrijk besluit genomen: carnaval moest worden verplaatst. Niet lang trouwens: in Nijmegen werd het in april gedaan, een boeiend verslag ervan is hier te zien en het heette Lentejool, door de echte grappenmakers omgedoopt tot Jentelool.
Ik was 14 jaar en kreeg er weinig van mee, Nijmegenaren waren hoe dan ook voornamelijk licht gereserveerde carnavalisten, mede gezien het grote contingent protestanten binnen de gemeentegrenzen.
Na mijn verhuizing naar Zuid-Limburg heb ik mezelf een tijdlang beschouwd als beginnend carnavalist, je bent jong en je wilt feesten, het komt jullie ongetwijfeld bekend voor, maar ik stond voor een raadsel: waarom viel een feest dat zich voornamelijk op straat afspeelde midden in de verraderlijke staart van de winter, die we toen, jaren zestig dus, nog hadden.
Ik gaf aan het feit dat ik voor raadselen stond zo weinig mogelijk ruchtbaarheid, en komaan, het was fantastisch. Ik geef een voorbeeld: met een nieuwe vriendin hossend door Maastricht en als hoogtepunt op haar aanwijzingen en onder haar keurend oog zo hoog mogelijk tegen een lindeboom op het Onze Lieve Vrouwenplein pissen; de lindebomen leken daar speciaal voor te zijn aangeplant. En dan snel de kroeg in om de waterstand weer op peil te brengen.
En natuurlijk zingen van Ouch Sjarel, kóm noe nao bove touw en D'n drekmaan dee geit stake. En uiteraard 't Is geinen hopsasa, 't is geinen tralala. 't Is of d'n hiemel ope geit. Zuug ze flanere, dat doen ze gere. Dat zien de meitskes vaan Mestreech. (Ik had er dus een aan mij zijde, snap je?)
Maar nou praat ik helemaal het gepis tegen de bomen en andere daartoe uitnodigende plekken voorbij, want het spreekwoord luidt: Het is een feit dat niet kan missen, wie veel zuipt moet ook veel pissen. Dat had ik nog uit het Nijmeegs studentenleven. Wat een wijsheid toch allemaal.
Wij schieten enkele jaren op. Wat zeg ik, enkele decennia.
Ergens in een zomer in de jaren negentig van vorige eeuw kwamen we op een zwerftocht door Frankrijk, Spanje en Portugal (het oudelullenverlof stond je nog een vakantie van zes weken toe) op de terugtocht terecht in de stad Bayonne in Frans Baskenland. Pittoresk is een goede omschrijving, vermoedelijk doorgaans ook zeer rustig. Maar wij kwamen er aan in de laatste week van juli en dan zijn er de Bayonse feesten.
Er is van alles ter doen, zoals rennen achter als stieren vermomde kruiwagens (denk aan het stierenrennen in Pamplona, Spaans Baskenland) maar dat is voor kinderen. De volwassenen plakken gewoon allemaal aan elkaar tot één kleverige en zwetende mensenzee en zetten zich, gehuld in witte T-shirts en broeken met rode sjaals, sommige ook met rode baretten, op een ontstellende manier aan het zuipen.
Het heeft wel iets van het carnaval in Maastricht, en indedrdaad compleet met op grote schaal in de buitenlucht afwateren tegen alle mogelijke verticale gelegenheden, zoals bomen en gebouwen.
Het enige verschil: eind juli is het in Bayonne warm. Zeg maar rustig: heel warm.
In de stad verspreidt zich dan ook allengs een alles verpestende stank van ammoniak en andere lichaamssappen – je begrijpt niet dat niet iedereen collectief ter plaatse de verstikkingsdood sterft. Integendeel, de vertrouwde geur die het gevolg is van algemene wildplasserij brengt zo te zien het feest pas duchtig op gang. Het kan ook zijn dat de genuttigde alcohol de geurwaarneming nogal hindert.
Maar hoe dan ook: hou carnaval maar gewoon in de laatste weken van de winter.
En dan is de kou tevens een geweldige smoes om gewoon achter moeders warme gebreide broek te blijven hangen.
_____