Eerst even dit: in mijn vorige stukje schreef ik dat ik de muziek die ik kijk en luister bij het fietsen op de hometrainer haal bij Youtube. Gelukkig is het aantal bezoekers van klassieke muziek bij Youtube niet erg groot, zodat er maar weinig reclame pardoes door muziekstukken heengesmeten wordt, maar hinderlijk blijft het. ‘Neem dan een abo op Youtube’. Jaja. Ik heb al abonnementen zat. Bovendien moet ik dan nog steeds zoeken tussen vulkaanuitbarstingen, opstijgende en landende vliegtuigen bij zijwind, hele slechte versies van muziek, oude vage opnamen, you name it, I fucked it.
En toen kwam Arthur S., met een eenvoudige tip: de Arte app. Heel gemakkelijk je voorkeursgenre op te zoeken en vast te houden, vrijwel alle opnamen loeischerp en ook muzikaal van hoge kwaliteit.
Terwijl ik dit nog uitblazend schrijf, kan ik melden dat ik zojuist genoten heb van het negende pianoconcert van W.A. Mozart, gespeeld op de binnenplaats van hotel Sully in Parijs.
Wat een eisen stelt de verwende 21ste eeuwer toch.
Toen ik voor het eerst kennis maakte met muziek hadden we de beschikking over radiodistributie – alleen Hilversum 1 en 2 en een Belgische zender; France Culture en France Musique kwamen er pas jaren later bij – en een platenspeler. De eerste klassieke muziek die ik me kan herinneren was Eine kleine Nachtmusik, ook van W.A., Mozart, op de Schoolradio, een programma waarin Hélène Nolthenius poogde ons, tienjarigen op een kansarme lagere school, liefde voor de ware muziek bij te brengen. Vergeefs, uiteraard, behalve voor mij, want voor mij raakte ze een snaar.
Die rond die tijd ook trilde als mijn moeder vertelde dat in haar familie iemand al voor de Tweede Wereldoorlog een grammofoon had met een plaat van de Boléro van Maurice Ravel die een technisch wonder was: de muziek duurde acht, ja 8 minuten! Tegenwoordig neemt een orkest er rustig ruim het dubbele voor – er bestaan trouwens nog altijd opnamen die maar tien minuten in beslag nemen.
Uit die tijd stamt ook mijn kennismaking met het eerste pianoconcert van P.I. Tsjaikovskij.
Intussen overspoelde de aanzwellende popmuziek mijn oren en op dat moment had ik jaren ervaring met jazz, die vanaf 1945 op de radio te horen was, begeleid door de sonore stem van Pete Felleman.
Het probleem met klassiek en trouwens ook met moderne jazz was, dat de meisjes, die ik intussen ontdekt had, er weinig in zagen, en vooral uit waren op dansbare muziek. Dat was meteen ook mijn sterke punt, want ik was ook gek op dansen, in tegenstelling tot de gemiddelde ‘normale’ jongen van mijn leeftijd, die nog niet dood gevonden wilde worden op (of naast) de dansvloer. Toen dan ook rock ’n roll zijn intrede deed was ik er klaar voor, had al veel ervaring met jiven en swingen op de muziek van The Dutch Swing College Band en vergelijkbare muziekinstellingen.
Met de coole jazz (‘West Coast’) maakte ik nader kennis in het Humanistisch Militair Tehuis, op een paar kilometer afstand van de Johannes Postkazerne in Steenwijkerwold waar ik mijn dienstplicht vervulde. En toen ik 19 jaar werd kreeg ik van mijn oudere zus mijn eerste LP: Fontessa van het Modern Jazz Quartet. Die ik thuis alleen mocht draaien als er niemand anders bij was.
Ik had intussen een baan als leerling-journalist bij De Gelderlander in Nijmegen. De redactie was gehuisvest in een paar benauwde kantoortjes in de binnenstad. Begin jaren zestig vatte de mening post, dat de directeur van een beschaafde krant ook een beetje beschaafd kantoor moest houden en naast de kantoortje verrees een gebouw waarvan de bovenverdieping gereserveerd was voor de directeur, drs A.A.V. Tummers. Daar werd geen kantoor ingericht met een bureau en zo, nee, er kwam iets tot stand dat nog het meest leek op de receptie van een hedendaags 5-sterrenhotel, mooie, beschaafd geurende houtsoorten en, toen nog ronduit futuristisch, kamerbreed tapijt waar je tot je enkels in zakte.
Met mijn verkering van toen had ik iets moois op de kop getikt: een kloeke map met daarin een twaalftal LP’s die je kon beschouwen als ‘the young person’s introduction into classical music’.’ De map is in het tumult van mijn leven ergens overboord geslagen, maar ik herinner me wel de enige symfonie van César Franck, een van Bach’s Brandenburgse concerten en, voor mij een openbaring, Le Sacre du Printemps van Igor Strawinskij.
Ook die muziek moest ik uiteraard in uiterst klein gezelschap of alleen beluisteren.
Ik had op de krant vrijwel permanent nachtdienst, en in die nachtelijke uren verpoosden we ons met name door de werkzaamheden aan de burelen van de directeur te volgen. Op een van die nachten ontdekte ik dat er in dat ‘kantoor’ buiten een uitbundige sfeerverlichting ook een peperdure muziekinstallatie was aangebracht – en ik telde 1+1 op en nam de nacht daarna Le Sacre mee naar de krant.
Zo hoorde je naar die muziek te luisteren: de muziek zo luid dat het net nog beschaafd was, en de hele, akoestisch perfecte ruimte vulde, de sfeerverlichting licht gedempt, en ik languit liggend op het weelderige tapijt, armen en benen gespreid, de ogen dicht.
Iedere keer als ik Le Sacre hoor denk ik terug aan dat verrukkende uur op die kamer van meneer Tummers.
En ook toen ik, vele jaren later, vernam dat Tummers met pensioen ging en had voorgesteld dat het dankbare personeel de achttienduizend gulden bijeen mocht brengen om een spinet aan te schaffen, als afscheidsgeschenk. Onder het personeel bleek daar, verrassing, weinig animo voor te zijn zodat het instrument uit andere middelen werd gefinancierd.
Een groot muziekliefhebber, die directeur, dat was duidelijk. Hij wist alleen niet dat ik dankzij zijn kostbare installatie kennis had gemaakt met het verschijnsel stereo en met de juiste manier van beluisteren van muziek.
______
Laatste reacties