Waarom blijven we toch steeds de allernieuwste romans aanschaffen, die we voor een belangrijk deel zuchtend halfgelezen wegleggen – wat een waardeloos boek – ?, terwijl, laten we zeggen: uit de laatste 150 jaar – talloze grootse romans ongelezen blijven.
Zo kwam ik in een grote ramsjbak bij de Mayersche Buchhandlung in Aken de roman Der Vulkan van Klaus Mann tegen (Ik kan het niet laten: perfect gebonden boek van 650 pagina’s voor 6 euro 50, de eerste Nederlandse vertaling uit 2018 kost 26 euro). Terwijl de eerste druk toch in 1939 uitkwam bij… Uitgeverij Querido in Amsterdam, die een afdeling had – Querido Verlag – die gespecialiseerd was in Duitstalige uitgaven die onder het naziregime niet in Duitsland uitgegeven konden worden.
Klaus Mann is een zoon van Thomas Mann. Ik ken van die zoon geen ander werk dan Der Vulkan; ik ben er bijzonder van onder de indruk.
Mann schreef het boek tijdens zijn ballingschap (‘Exil’). Hij zag de bui al snel hangen en was in 1933 vertrokken uit zijn vaderland. Hij vestigde zich in Amsterdam, later op diverse plaatsen tot hij uiteindelijk in de Verenigde Staten belandde en vandaar via het Amerikaanse leger weer in Europa.
Maar toen was Der Vulkan al uitgegeven. En de Tweede Wereldoorlog werkelijkheid geworden, die oorlog die men in 1939 wel zag aankomen, maar waar men niettemin niet in durfde te geloven.
Het boek beschrijft de levens van een groot aantal mensen in de jaren dertig die om allerlei redenen Hitler-Duitsland ontvlucht waren. Onder hen vele Joden, maar ook communisten, socialisten, anarchisten, homoseksuelen, kunstenaars, intellectuelen, dichters en schrijvers.
Aanvankelijk lijkt het een vrolijke schelmenroman te worden, met de ballingen die in Parijse cafés samenklitten en dronken worden, van elkaar sigaretten bietsen en samen heimwee hebben naar hun geboorteland. En denken dat het wel snel afgelopen zal zijn met Hitler. (Uit het boek blijkt ook dat het niet waar is dat de Duitsers ‘es nicht gewusst’ hebben – Klaus Mann schrijft in ieder geval over de concentratiekampen waar met name Joden uitgeroeid zouden worden.)
In dat Parijse caféleven duiken de mensen op die een centrale rol spelen: Marion von Kammer, voordrachtskunstenares en haar zuster Tilly, Martin Korella en de Braziliaan Kikjou, later ook Abel Benjamin – ik doe een beperkte greep.
Klaus Mann beschrijft magistraal in detail de wederwaardigheden van deze ballingen en daarbij wordt de lezer er zich langzamerhand bewust van dat Martin Korella het alter ego van de schrijver zelf is – later nog eens vervangen door zijn vriend (en geliefde) Kikjou. Klaus Mann was homoseksueel en verslaafd aan heroïne en had, zo blijkt uit zijn biografie, vaak zelfmoordgedachten, die hem inderdaad er in 1949 toe brachten de hand aan zichzelf te slaan. In het boek sterft Martin Korella uiteindelijk aan die heroïneverslaving.
Dat alles tegen de achtergrond van de woelige jaren dertig van de vorige eeuw, met de machtsovername door Hitler, de Röhmputsch, de Reichskristallnacht, de eerste concentratiekampen, de bezetting van het Sudetenland en de inlijving van Oostenrijk (met een gruwelijke scène waarin een losgeslagen menigte een Joodse bankier te grazen neemt.) En niet te vergeten de Spaanse Burgeroorlog.
In die wereld hebben de ballingen het gevoel aan de rand van een vulkaan te leven, vooral als blijkt dat het idee dat het wel gauw voorbij zou zijn met Hitler geen werkelijkheid lijkt te worden.
De roman neemt even een heel lieflijke wending wanneer Marion von Kammer, op tournee met haar voordracht in het Amerikaanse Midden-Westen, daar toevallig Abel Benjamin tegenkomt en tussen hen een idylle ontstaat.
Het laatste deel van het boek is een indrukwekkende analyse van het leven van ballingschap en ballingen met hun onzekerheid over wat er gaat gebeuren, hun geldgebrek, hun heimwee, het racisme dat ook welig tiert in de landen waarheen ze gevlucht zijn, de ‘ballingen’ die spionnen van Hitler blijken. Het eindigt met een paar hoofdstukken waarin een engel de diepgelovige Kikjou bezoekt en hem aanzet tot het schrijven van dat boek over de ballingen en de ballingschap – hier blijkt Kikjou dus een ander alter ego van Klaus Mann.
Het boek eindigt met een optimistische noot: het is dan begin 1938 en het lijkt er even op dat de oorlog die iedereen verwacht nog even op zich zal laten wachten of misschien helemaal niet doorgaat.
Dat dachten meer mensen in die tijd – niemand is verplicht rekening te houden met het ondenkbare.