Ja, er gebeurt wel eens wat, in de journalistiek. Ik was een jong broekje op de stadsredactie van De Gelderlander in Nijmegen toen ik eropuit werd gestuurd om de baas van een autocross te interviewen over het aanstaande evenement. (Destijds huurde zo’n type een weiland of een stuk uiterwaard, gooide er wat strobalen neer en daar kwamen ze, de crossauto’s, de wrakken, waarvan het bedoeling was dat ze elkaar volledig aan gort zouden rijden. En een lól dat ze hadden!
Het was een gezellige bijeenkomst met kopjes koffie en de vraag of ik ook een glaasje jonge jenever wilde, het kostte nog moeite genoeg om tijdig weg te komen, in de gang trok ik mijn regenjas aan en spoedde mij naar huis en daarna naar de redactie.
Die regenjas kwam aan de kapstok thuis terecht en zoals het vroeger nog wel eens gebeurde: de twee, drie weken daarna had ik geen regenjas nodig, tot op een dag weer wèl. In de jaszak ontmoette mijn hand ‘iets van papier’ en toen ik het tevoorschijn haalde, ontwaarde ik twee biljetten van honderd gulden.
Het kostte me nog enige moeite om te bedenken hoe ik eraan kwam, en na een minuut wist ik het: ik was corrupt, ik had steekpenningen aangenomen. Wat nu gedaan. Verbranden? Weggooien? Aan een bedelaar geven? Terugbrengen naar de crossmeneer?
Welnee, ik wist een veel beter doel: ik was getrouwd en had twee kinderen en ik verdiende 550 gulden netto in de maand. (Voor de rekenaars onder u: dat was nog geen 250 euro).
Kortom: ik kon aantonen dat dat douceurtje geen invloed had gehad op mijn artikel en het ‘gevonden’ geld heeft een goed heenkomen gevonden in de schoot van mijn gezin.
Dan was er nog dat gevalletje waarin ik, als gebruikelijk, de tekst van een persoonlijk interview aan de geïnterviewde voorlegde ter controle op feitelijke onjuistheden. Het betrof een interview met de directeur van een psychiatrische inrichting hier ter stede, met wie ik een prettig gesprek had. Hij was ook een kopstuk in het regionale CDA, maar daar hadden we in het geheel niet over gehad.
Al dat er terugkwam, geen interview.
Na een aantal dagen belde ik en vroeg of er nog wat van kwam. Ik kreeg de echtgenote van de directeur aan de telefoon, die mij meedeelde: ‘O ja, dat interview is bijna klaar.’
Dat interview is bijna kláár? Het was helemaal klaar!
Via de post viel de volgende ochtend een enveloppe in de bus. Met daarin een gloednieuw verhaal. Er was zelfs geen letter in terug te vinden (nou ja, behalve de 26 letters van het alfabet) van het oorspronkelijke verhaal; wel was er uitvoerig sprake van de geweldige diensten die de betrokken psychiater zijn politieke partij en daarmee ook de kiezers van die partij had bewezen, bewees en ging bewijzen.
Ik pakte de telefoon en kreeg weer mevrouw. (Dat schijnt een CDA-gewoonte te zijn. Ik hoorde nog net niet de psychiater op de achtergrond sissen: ‘Ik ben er niet, ik ben er niet!’). Ik zei: mevrouw, dat was de bedoeling niet, dat u een gloednieuw artikel zou schrijven.
‘Eh, ja we vonden het zo beter.’
‘Dan stuurt u maar iets aan de lezersrubriek, ik ga dat stuk van mij plaatsen zoals ik het geschreven heb.’
‘Ja, maar dat kan toch zomaar niet?’
‘Moet u morgen maar eens goed de krant doorbladeren.’
Het stuk stond erin, met foto, niet van mevrouw maar van meneer.
En het allergekste was: het stukje bevatte geen letter waar de psychiater, zijn partij, zijn vrouw noch mijn lezerspubliek over zouden kunnen vallen…
_________