Je denkt al een maand op zeven: wat klagen de mensen toch dat ze er niet tegen kunnen, die lockdown, die quarantaine, die persconferenties, die kop van schoenen-Hugo, het haar van Kaag en Hoekstra. Het is toch lekker rustig: ik lees het ene boek na het andere, de pakjesbezorger belt prompt elke morgen om 8 uur aan, je komt niet aan en valt niet af.
En ja, je zit nog altijd met die onopgeloste kwestie van je longen, waar de dokters nu even geen tijd voor hebben, want covid.
En toen begon de afgelopen week.
Ik begon het ineens als ontoelaatbaar absurd te ervaren dat een op zich toch eenvoudige longfunctietest pas in september mogelijk zou zijn, en voor ik helemaal besefte (mag binnenkort geloof ik ook als: ik me besefte) had ik op de website van het Campus Sint Jan Ziekenhuis Oost-Limburg in de Belgische stad Genk het nummer van de longpolikliek gevonden en sprak ik een mevrouw die mij na één minuut meedeelde: ‘U kunt morgenmiddag om 14 uur 40 terecht. Brengt u uw Nederlandse ID-kaart mee en de Nederlandse Zorgpas, u krijgt van mij zo dadelijk een mail met een QR-code waarmee u naar binnen kunt komen.’
Toen ik de telefoon had neergelegd mompelde mijn immer bekommerde brein: ‘Allemaal leuk en mooi, maar mag je België wel binnen?’ Ik besloot mijn manmoedige bui nog even voort te zetten en reed de volgende dag zonder het geringste probleem over de grens en naar Genk. Ik werd voortvarend door de administratie geloodst en zat even later tegen over dokter Maarten Criel die mij uitgebreid ondervroeg en onderzocht – en wist van het bestaan van mijn huisarts en van haar roepnaam – en mij meedeelde dat ik op 4 mei het felbegeerde onderzoek kon ondergaan, twee zelfs en allemaal op diezelfde middag waarop ik ook van de bevindingen op de hoogte zou worden gesteld.
En dan moet ik iets bekennen. Ik was al euforisch doordat het in een geheel ander land dan (mag nu ook als: als) Nederland ineens mogelijk bleek een eenvoudige medische behandeling te ondergaan. Maar het werd bijna ondraaglijk toen ik de autoweg opreed, wat zeg ik: opschéurde, en de gaspedaal indrukte tot de snelheidsmeter op 180 stond (‘180 aantikte’, heet dat tegenwoordig). Tot ik een paar minuten later ‘moest aanschuiven’ (ik had de Belgische verkeersdienst op de radio) aan de file bij de gevolgen van een aanrijding, maar wat kon mij dat bommen, straks kon ik weer volgas, de waaghalzerij steeg mij naar het hoofd, de gedachte aan de fikse boetes die in België op te hard rijden staan vuurde mij juist aan – tot ik vlak voor de Nederlandse grens inhield, want daar had je natuurlijk de zeikerds van de verkeerspolitie.
Thuis pakte ik een biertje en ging in de zon in de tuin zitten en ik was blij en gelukkig zoals in tijden niet was voorgekomen.
Nu nog een leuke sympathieke Vlaams-sympathieke uitslag van dat onderzoek op 4 mei en ik kan er weer tegen.
Waar zullen we eens lekker heengaan als de pandemie eindelijk over is? (In Nederland gaat dat, naar ik verneem, voorlopig niet gebeuren, integendeel, maar dan verhuis ik toch naar België?)
________