Vanmorgen zat ik me, hopelijk voor de laatste keer voorlopig, nog eens lekker kapot te ergeren aan de journalistiek anno 2021: eindeloze reeksen foto’s van mensen met een stompzinnige grijns op het gezicht die over bevroren water glijden.
Ik denk aan de eerste les van de journalistiek: ‘hond bijt man’ is géén nieuws, nieuws is pas wanneer de tekst luidt: ‘man bijt hond’. Dus vertaald naar dit geval zou het pas echt nieuws zijn als het gehele land bedekt is met ‘zwart ijs’ (ijs is natuurlijk nooit zwart, maar gewoon doorzichtig) en dat niemand op het idee komt dat je daarop zou kunnen glijden. Daarbij achtergrondinformatie: dat komt door we de afgelopen veertig, vijftig jaar hebben geleerd dat je alleen maar kunt glijden vanaf een hellend vlak en daar heb je bergen met sneeuw erop voor nodig.
Maar nee, ook kranten die beter zouden moeten weten en die de schijn willen ophouden dat ze hun lezers serieus nemen – moet ik Trouw, Volkskrant en NRC met naam en toenaam nemen? – gaan zich ook vandaag nog te buiten aan die schaatserij.
Hopelijk voor de laatste keer dit jaar, en volgend jaar een beetje kalm aan – geen nieuws is geen nieuws.
En toch.
En toch werd mijn oog getroffen door de column van T. Heijmans in de Volkskrant die herinneringen ophaalt aan schaatsen op de Overasseltse Vennen in heden en verleden.
En hoewel ik geen schaatser was en/of ben riep het stuk wel een herinnering bij me op.
In februari 1963 vroor het al weken en ook sneeuwen deed het dat het een aard had. Hele dorpen waren door de sneeuwduinen van buitenwereld afgesloten, op de meeste wegen was de gevallen sneeuw direct door het verkeer tot een spiegelgladde koek samengereden, nadat de weinig effectieve sneeuwschuivers het bovenste laagje aan de kant hadden gelegd. Ik was regioverslaggever voor de editie Omgeving Nijmegen van De Gelderlander en ik had, op de terugweg van de Köpkesmert in Aijen Noord-Limburg – op die markt werden ter gelegenheid van het feest van Sint Antonius varkenskoppen verkocht – mee mogen maken dat de bus van de Zuid-Ooster ineens heen en weer begon te zwaaien op de weg tussen Mook en Nijmegen en daarbij met een ferme knal met de zijkant tegen een boom was beland. De passagiers schrokken natuurlijk, de chauffeur keek of het nog ging, en het ging nog. We kwamen levend aan bij het NS-station in Nijmegen.
Enkele weken later was Overasselt eindelijk weer bereikbaar, en daar ging op die woensdag in februari gewoon de vergadering van de gemeenteraad door. Ik moest die vergadering verslaan en online bestond natuurlijk niet en dus daarhenen, op de brommer.
Stel je voor: een volledig onverlichte weg met aan weerszijden sneeuw, opgeschoven tot twee meter hoog, het wegdek voorzien van een overlangs gegroefde laag spiegelgladde sneeuw. Ik vorderde maar langzaam. De voeten aan weerszijden op de grond, het motortje van de brommer zachtjes pruttelend.
Op enkele tientallen meters voor me zag ik een gedaante aankomen, toen ik die passeerde zag ik dat het een vrouw was, te voet ergens onderweg naartoe. Mogelijk raakte ik daardoor uit mijn concentratie waardoor ik, alweer een eindje verder, plotseling onderuit ging en met een klap op de weg terecht kwam. Ik bleef beduusd even liggen in de plotseling neergedaalde ook nog door de sneeuwmuren gedempte stilte. Dat duurde enkele seconden.
‘Meneer!’ hoorde ik een benepen stemmetje roepen. Het was de vrouw, die wellicht dacht: o jee, waar zit ik nu mee opgescheept. ‘Ik geloof dat het wel gaat, mevrouw!’ riep ik, omzichtig opkrabbelend.
De raadsvergadering leverde weinig nieuws op.
Regel of tien, denk ik.
Ook geen nieuws, hoor ik jullie mompelen.
Nee, natuurlijk niet, dit is geen krant maar een weblog met meningen en herinneringen van een oude man.
Die, zoals het oude mannen betaamt, aanzienlijk meer verleden heeft dan toekomst.
_______