Het is nu tegen 9 uur in de ochtend van de 22ste februari 2021. Het is bewolkt en dat gaat, zo aan het satellietbeeld te zien, voorlopig niet over. Vind je het gek? Het is hartje winter, de Elfstedentocht staat voor de deur!
Nee, dan gisteren, toen het de hele dag vrijwel onbewolkt was, de temperatuur naar 19 graden steeg.
Gisteren was het, ik kom er maar rond vooruit dat het daar weer eens over moet gaan, zo’n weer als op 22 februari 77 jaar geleden, 1944 om precies te zijn. Het bombardement van Nijmegen.
Wat deed ik toen, op die ochtend omstreeks 9 uur? Tja, wat doet een kind dat net zijn vijfde verjaardag achter de rug heeft? Een beetje voor de kat zijn viool rondlummelen, denk ik. Ik zat in ieder geval niet op de kleuterschool, toen in de wandeling kakschool genoemd, want mijn moeder vond dat je kind daar ziektes opliep.
Ik herinner me niets van die ochtend.
Maar dit gebeurde later, ik weet intussen dat het even over enen was. Wat voor altijd voor mijn geestesoog (en –oor) staat: mijn moeder staat voor een kleine console in de hoek van de woonkamer. Op dat consoletje staat een wit met blauw porseleinen Mariabeeldje, en het springt heen en weer. In en om het huis klinkt geraas, de vloer van de kamer golft, en ik kijk naar dat beeldje, naar mijn moeder. Die dat jaar 40 zou worden en vijf maanden zwanger was van mijn broertje. Voel ik iets? Niet dat ik me herinner. Of toch wel: ik ben nieuwsgierig: wat gebeurt hier? Ik hoor ook iets dat mijn moeder met gierende uithalen roept: Lidiaatje! Lidiaatje!
Lidia was mijn engelachtige zusje van bijna drie jaar, dat in het Canisiusziekenhuis werd verpleegd, in quarantaine, wegens wat toen heette ‘natte pleuritis’.
En mijn moeder meende dat zij in gevaar was.
Daarom haastten we – mijn ouders ik en mijn oudste zusje van 13 – ons naar dat ziekenhuis. Daar liepen we in de weg. Het ziekenhuis was niet geraakt, het lag, net als ons huis, enkele kilometers van de plek waar ‘iets’ was gebeurd. Terwijl we via de ingang aan de Verlengde Groenestraat naar binnen gingen, werden we haast ondersteboven gelopen door brancardiers die gewonden binnen brachten, trappen op, gangen door. Of ze tegen ons riepen dat we maken dat we wegkwamen, dat weet ik niet en ook niet of we Lidia ongedeerd hebben aangetroffen – in ieder geval was duidelijk: het ziekenhuis was onbeschadigd.
Het volgende dat ik me herinner, iets van uren later: een bijzondere vorm van avondrood. Niet in het Westen maar in het Noorden. Het avondrood van het brandende stadscentrum, met daarin levend onder het puin vastzittende mensen door die vuurstorm omkwamen. Dat leerde ik later. Op het moment zelf keek ik alleen, wellicht verwonderd naar dat rood en oranje aan de hemel.
Ik vertelde dit laatst aan een Vietnamese vriendin. ‘Wie gooiden die bommen?’ vroeg ze. ‘Amerikanen,’ zei ik. Ze trok een gezicht. Wellicht denkend: altijd weer die Amerikanen.
Het beeld dat daarna in mijn geheugen gegrift staat: mijn pasgeboren broer, bestaande uit een dikke bos zwarte krullen.
Hij zou dit jaar ook 77 zijn geworden.
Hij is, net als iedereen die ik hierboven noemde, niet meer onder de levenden.
Ik ben de drager van de herinnering.
______