Wat zouden studenten uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, of uit het midden van de achttiende en negentiende eeuw, of voor mijn part uit de twaalfde eeuw, eventueel vóór Christus, denken als ze dit lazen:
‘Studenten over een leven zonder reuring: ‘Dit zou de tijd van mijn leven moeten zijn.’ Voor het eerst op jezelf wonen, nieuwe mensen ontmoeten, het nachtleven ontdekken: door corona is dat opwindende studentenleven zo goed als dood. Hoe ervaren studenten dat?’
Koppen boven een artikel in het Algemeen Dagblad.
En dat gezeur is al aan de gang sinds begin maart. De studie ligt helemaal stil, de promotie is vertraagd, de studenten worden geteisterd door zelfmoordgedachten, andere doen mee aan illegale feestjes want het moet: zuipen en neuken en alles wat daarmee samenhangt. Ik heb een poosje geleden ergens gelezen dat ‘het nachtleven’ een vorm van cultuur is, die door de pandemie de nek om wordt gedraaid.
Ik was in de aanvallige leeftijd in de jaren vijftig en mijn vader had me te kennen gegeven dat zijn inkomen niet voorzag in een universitaire opleiding. Ik woonde in Nijmegen met een toen nog vrij jonge en in ieder geval poepkatholieke universiteit. De studentenverenigingen van die universiteit waren heel traditioneel. Eens in de zoveel tijd trokken ze het ‘kotspak’ aan en als ze veel bier hadden gedronken, sloegen ze het honk van de club kort en klein. Daar hadden ze geen pilletjes voor nodig. En de ontgroeningen waren ook niet onaardig. De meeste mensen deden tuttut. Ook als een dronken rijkeluiszoontje toonaangevend riep: ‘Al kost het me vijftig boeren, dokter zal ik worden!’
Ook kon je in die tijd rustig tien jaar doen over een studie.
Maar ’s nachts was het doorgaans heel rustig in de stad, want je moest wel fris zijn, de volgende morgen, bijtijds in de collegezaal en opletten; zelfs met carnaval en Oud en Nieuw ging het er rustig aan toe, zie verder De Avonden van Gerard Reve.
Jaja, opa zit weer op de praatstoel, vroeger was alles beter, maar ja, toen waren er ook geen studies zoals Liberal Arts & Sciences aan het University College in Utrecht. Waar je, blijkens het artikel in het AD, documentaires kunt maken, bijvoorbeeld over je eigen studentenleven dat van de feestjes aan elkaar hangt. En dat kan nu even niet.
Waar staat het bleekwater.
Jongelui, nu ik toch aan het woord ben: ik kan jullie helpen.
Je zou bijvoorbeeld aan je professor kunnen vragen welke boeken over jouw studie van belang zijn en die in jaren van feesten en wereldreizen niet uit de boekenkast komen. Of anders lees eens de Politeia van Plato, of de Divina Commedia, of Der Zauberberg (in het Duits), of Decline and Fall of the Roman Empire van E. Gibbon, of Jahrestage, de waanzinnige cyclus van Uwe Johnson, of Onder professoren van W.F. Hermans, of doe een tekencursus, leer een taal of leer video editing; of weet je wat: schrijf een boek als Oblomov van Gontsjarev, ja, dat kun je natuurlijk niet, maar je kunt het toch proberen en je zult zien: het moment waarop je weer kunt aanschuiven in de collegezaal of bij het practicum ontdek je dat je van al dat gelees een echte intellectueel bent geworden, of misschien zelfs een wetenschapper en wie weet: dokter!
En daarna heb je alle tijd om naar hartenlust je bagage aan te vullen met serieuze discussies zonder onderbroken te worden door witte lijntjes, pimpelpaarse pilletjes en schuimende gele rakkers en kun je ook je gedachten aan pussy met groot gemak nog even bewaren voor ’s nachts, in je kuise étuitje.
En die vijftig boeren leven onderwijl ook nog allemaal.
Wat geen ongedeeld genoegen hoeft te zijn, maar dat is een ander onderwerp.
___________