‘Op 95-jarige leeftijd is Ben Romijn overleden, oud-hoofdredacteur van het voormalige Limburgs Dagblad Heerlen. Hij was van 1975 tot 1987 hoofdredacteur.
Romijn begon in 1950 zijn journalistieke carrière op de correctieafdeling van de krant, nadat hij als militair was teruggekeerd uit Indonesië. Zijn loopbaan bij de krant werd tijdelijk onderbroken, toen hij in 1960 chef voorlichting werd van DSM in Heerlen en vervolgens directeur van Fibeon Beleggingen. Bij de redactie nam hij de draad weer op in 1972, het jaar van de overname door De Telegraaf, als verslaggever buitenland en financiën/economie. Hij was in die tijd nauw betrokken bij de mijnsluitingen en de omvangrijke sociaal-economische gevolgen daarvan.
Als hoofdredacteur schreef hij dagelijks op de voorpagina in de rubriek “Goede morgen” bespiegelingen op de actualiteit, in totaal zo’n vierduizend keer. Nadat hij op zijn 62ste afscheid had genomen als hoofdredacteur was hij als adviseur werkzaam voor uitgeverijen in onder meer Afrika en Zuid- en Midden-Amerika, zoals La Prensa in Honduras. Zo werd hij tussen 1987 en 1999 vaak uitgezonden via de werkgeversorganisatie NCM om Europese kennis op andere continenten over te dragen.’
Tot zover een door Han Brinkman geschreven bericht in dagblad De Limburger van gisteren.
Een aardige samenvatting waaraan het een en ander ontbreekt. Zo was hij enige tijd werkzaam in Moskou voor de afdeling verkoop van DSM (Ben placht te zeggen: Die Es Em’, terecht, want DSM is gewoon Engels voor De (Nederlandse) Staatsmijnen.) In Moskou liet hij zich ‘Romanov’ noemen – de achternaam van de laatste tsaar aller Russen.
In Indonesië werkte Ben bij de Inlichtingendienst van het Nederlandse expeditieleger waar hij, naar eigen zeggen, zich met name heeft bezig gehouden met het behalen van diverse MO- talendiploma’s.
Aan zijn loopbaan bij DSM hield hij een grote eerbied voor de hogere leiding van dat bedrijf over, zoals zovelen in Limburg. De toenmalige president-directeur van het bedrijf, A. Rottier, placht op zijn persconferenties uitsluitend hoofdredacteuren te inviteren – hetgeen uiteraard niet zo slim was, want hoofdredacteuren weten doorgaans heel oppervlakkig iets van het reilen en zeilen van de economie, en hebben daar hun specialistische redacteuren voor.
Met Rottier had ik vooral te maken in diens functie als lid van de Commissie van Voorbereiding van de Achtste Medische Faculteit in Maastricht, en zijn taak daarbij was vooral het vormgeven van de academische zorg, hetgeen destijds, begin jaren zeventig, heel progressief moest gebeuren. Ik schreef daarover en aangezien het een gevoelig en technisch ingewikkeld onderwerp was, placht ik mijn stukken voor publicatie aan de zegslieden voor te leggen, die zo misverstanden en fouten konden voorkomen.
Op een avond – ik had avonddienst op de eindredactie van het Limburgs Dagblad – zat ik met Ben Romijn maar verder moederziel alleen op de redactie. Ik had een artikel klaar en belde Rottier voor overleg. Ik kon niet weg van de krant, e-mail bestond nog niet, maar geen nood: op mijn uitnodiging was Rottier bereid even langs de redactie te rijden. Even later zat hij tegenover me het stuk te lezen – enkele bureaus verder zat Ben Romijn lijkbleek bijna te sterven, omdat ik zoiets gedúrfd had, de president-directeur sommeren naar de krant te komen. Er was natuurlijk weinig aan te durven.
De vierduizend stukjes die Brinkman noemt hadden, een enkele uitzondering daargelaten, betrekking op de gang van zaken op de beurs van Wall Street in New York. Erg indrukwekkend waren ze niet, maar ja: de voorganger van Romijn, Pierre Huyskens, was in 1972 met dat rubriekje begonnen, Goede morgen van de hoofdredacteur geheten, en had bij zijn vertrek zijn opvolger uitgedaagd die rubriek voort te zetten. Maar dat moet je dus wel kunnen.
Het was een ongelukkige periode, waarin de zetbaas van De Telegraaf, wijnhandelaar Jos Drehmanns de van oorsprong nogal rebelse redactie naar zijn conservatief katholieke hand probeerde te zetten en feitelijk monddood trachtte te maken, en waarin de elkaar opvolgende hoofdredacteuren weinig in te brengen hadden. Ik denk dat Ben dan ook – zoals zovelen in die tijd – met een zucht van verlichting de deur achter zich dicht heeft getrokken. Daarna hoorde je ongeveer dertig jaar lang geregeld berichten van mensen die ergens in het Heuvelland Ben fietsend, hoog op het zadel (hij was lang van stuk) voorbij hadden zien flitsen, een soort Vliegende Limburger op het droge.
_______