Joegoslavië was ooit zo’n land waar een beschaafd mens niet op vakantie ging. Communistisch, bijvoorbeeld. Maar voor mij vooral: daar gingen, eh, al veel mensen heen, te veel mensen en, vooruit: de verkeerde mensen. Je ging niet naar Joegoslavië zoals je later ook niet naar Phuket ging, of naar Chersonissos, of Ibiza of die andere badplaats in Spanje, waar de jongeren dronken van balkons vielen.
Maar toen bestond Joegoslavië ineens niet meer en waren er allerlei landen voor in de plaats gekomen, zoals Slovenië, Kroatië, Servië, Bosnië-Herzegowina en zo nog het een en ander. Omdat dat uit elkaar vallen van het in 1917 kunstmatig geschapen land gepaard ging met schermutselingen die later zelfs uitdraaiden op een heuse oorlog compleet met oorlogsmisdaden en genocide, kon je en ging je daar dus niet meer heen voor je welverdiende vakantie.
En daar lag het te blakeren in de niet-aflatende zon, met schilderachtige plaatsjes met goed uitspreekbare Italiaanse namen, met weinig stranden maar een kristalheldere zee, met een eilandenrijk met namen als Krk en Cres, met vrolijke mensen die langs de weg varkens stonden te braden en zelfgestookte slivovic verkochten. Aan de goede oude tijd (toen je er dus niet gesignaleerd kon worden) herinnerden de grote hotels, de pretparken en, vooral niet te vergeten, een café met de onvergetelijke naam ‘Lekker Kopje Koffie’.
In die hotels waren niet leeg. Van de balkons hing vaal wasgoed, en dat was eigenaardig. Er was niet veel onderzoek voor nodig om je te realiseren: in die hotels zaten geen toeristen maar dat andere bijproduct van een oorlog: vluchtelingen. Verder merkte je niks van de oorlog – je bent dan ook bekend met de stelling dat een oorlog vooral bestaat uit wachten tot er wat gebeurt. Hemingway heeft daar beeldend over geschreven.
Op de campings langs de kust en op de eilanden heerste in die zomer van 1993, anders dan in vele jaren daarvoor, een serene rust. De campingwinkel van Martinscica op het eiland Cres was zo goed als leeg, maar in een vissersdorpje even verderop kon je een verrukkelijke zeebaars eten voor weinig geld. De zon scheen, het eiland rook bedwelmend naar Helichrysum italicum. Op de camping waren een paar Oostenrijkers, Italianen, ook enkele Kroatische toeristen.
Na een bezoek aan het eiland Brioni, tot voor kort eigendom van dictator Josip Broz Tito, waar je alle dieren kon bezichtigen die de dictator van zijn bezoekende vriendjes had gekregen, olifanten, herten en dergelijke, vertrokken we weer naar het veel drukkere Italië: de voorzieningen van Kroatië vielen eigenlijk wat tegen voor een onbekommerde vakantie. We namen met de camper de omweg via de eilanden Groot- en Klein-Lusinje waar we in de gauwigheid nog een plaquette zagen aan een muur: de tekst herinnerde aan een recente schietpartij tussen Kroatische en Servische eenheden – so much for the war.
Terug op de krant in Heerlen kreeg ik de wind van voren. Hoe ik het gewaagd had, vonden de collega’s, om lekker op vakantie te gaan naar een land in oorlog – kritiek die mij verbaasde van nota bene journalisten: wat is er mooier dan in je vakantie ook een beetje te werken? Zoals we vandaag weten: journalisten gaan naar landen waar Code Oranje heerst.
Want zo wordt je stomme luiervakantie aan het strand opeens een Interessante Reis Waarvan De Uitkomst Ongewis Is.
Het plan om nog eens terug te gaan naar Cres zal wel nooit uitgevoerd worden. Maar we hebben in de tuin wel de plant die ik hierboven noemde en die wij ‘het Cresplantje’ zijn gaan noemen, waarvan de maggi-achtige geur herinnert aan de die mooie rustige tijd in Joegoslavië.
_________