Vanmorgen kwam ik tot een verrassende ontdekking. Racisme is iets anders dan discriminatie, en racisme gaat uitsluitend om discriminatie wegens huidskleur.
Sta ik even voor lul. En met mij vele duizenden Nederlanders die blijkbaar niet mogen zeggen dat zij geen ‘blanke privileges’ hebben, gewoon omdat ze pech hadden in een arbeiderswijk te wonen of van buitenlandse afkomst te zijn. ‘Ga terug naar je eigen land!’ kreeg ik al te horen toen ik 8 jaar was. Ik ben in 1938 geboren in Nijmegen.
Volgens mij worden bij de hele huidige discussie veel te veel modellen uit de Amerikaanse situatie zomaar, een op een, over Nederland heen gelegd – maar goed, ik ga me daar nu niet over uitlaten, er wordt al veel te veel over geluld. Ik begrijp het ook maar zeer ten dele, als gevolg van het erbij gehanteerde vocabulaire, waarvoor zelfs op internet maar zelden kloppende vertalingen te vinden zijn.
Maar dan.
Ik pik er een willekeurig voorbeeld uit.
In 1946 werd de toen 34-jarige Maastrichtenaar Sjeng Tans lid van de toen juist opgerichte PvdA. Hij kreeg zo’n beetje alle drek van die brave katholieke Maastrichtenaren over zich heen toen hij succes bleek te hebben en ondanks gescheld en geschimp gekozen werd tot lid van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten van Limburg en de gemeenteraad van Maastricht.
Want Tans was van eenvoudige afkomst, had het gewaagd de verafschuwde socialisten voet aan de grond te geven op de heilige grond van Maastricht en ging ook nog eens te keer tegen hun geliefde KVP. In plaats van dat ze blij waren: Tans kwam immers ongetwijfeld in de hel? Maar niet voordat hij ook nog eens voorzitter van zijn partij was geweest en uiteindelijk een van de oprichters was van de Maastrichtse universiteit, een universiteit waar niet automatisch de Maastrichtse medisch specialisten hoogleraar werden, niet alleen tot hun woede, maar nog meer tot hun verbazing.
Tans is een van de vele voorbeelden van mensen die ondanks verachting en vernedering in de eigen kring kans zagen op te klimmen in de maatschappij en de heersende klasse een lesje voor te houden.
Toen ik in 2001 de door Annemieke Klijn geschreven biografie van Tans, genaamd ‘Onze man uit Maastricht’ las, zag ik daar soms letterlijke parallellen met mijn eigen leven in.
Terwijl ik die dingen meemaakte die ook Tans bleek te hebben meegemaakt – niet allemaal even letterlijk – zonder er, althans tijdens mijn kinder- en puberjaren, een algemene tendens in te zien.
Ik kwam, dankzij twee onderwijzers van de kansarme lagere school waar ik op zat, terecht op het Canisius College in Nijmegen, katholiek bolwerk dat menige strenge katholiek opleidde tot een belangrijke functie in bedrijfsleven en/of politiek. Ik zag daar hoe uitsluiting en discriminatie pasten in het leven van vrome christenen.
Maar concrete problemen kreeg ik buiten de klas. Hoe at je met mes en vork, wanneer gaf je iemand een hand, dat hadden ze me thuis niet geleerd. Ik woonde in een arbeidersbuurt van Nijmegen waar de huizen geen waterspoeling op het toilet hadden – en het toilet zich in de keuken bevond, en een badkamer was ook niet.
Aanvankelijk had ik op een openbare lagere school gezeten, maar mijn moeder vond dat ik naar een katholieke school moest. De chique Antonius- en Sint Janscholen weigerden mij, zodat ik op de al genoemde Sint Jozefschool terecht kwam – naar ik later inzag het zinkputje van het Nijmeegse onderwijs.
Op de hbs wilde ik – vooral om met meisjes in aanraking te komen – gaan hockeyen. Ik kwam niet door de ballotage van de katholieke club Union, waar vooral jongelui uit de betere kringen hockeyden. Uiteraard werd niet bekend gemaakt waarom ik niet mee mocht doen, maar het ligt voor de hand: half-Italiaans, arbeidersbuurt, kan niet met mes en vork eten. Toen ik vervolgens ging hardlopen bij de ‘neutrale’ club Quick kwamen de Jezuïeten in actie: als je op het Canisius College zat kon je niet gaan sporten bij een ‘neutrale’ club. Er zat niets anders op dan het stiekem te doen.
Ik assimileerde geleidelijk aan, maar ik voel me nog altijd iemand uit een ‘gewoon’ milieu, en delen van ‘hun’ cultuur, de cultuur van de mensen die woonden, zeiden de bewoners van het Willemskwartier, op ‘het Singel’, zijn me nog altijd vreemd. Maar ik weet intussen wel wie en hoe je een hand geeft: helemaal niet. Corona schiet me te hulp.
Kan iemand mijn nu vertellen wat er anders zou zijn gelopen als ik een opmerkelijke huidskleur had gehad?
_______