Boekjes met een verzameling columns: dat draait in de meeste gevallen uit op de conclusie: ‘Nou ik vond dat altijd wel een leuke columnist, maar als je een heel boek met die stukkies van hem/haar moet uitlezen dan ga je dat allengs toch een karwei vinden.’
Daar zijn uiteraard uitzonderingen op.
Ik pik er willekeurig twee uit.
Daar is ten eerste Simon Carmiggelt. Zijn stukjes heetten destijds uiteraard niet ‘columns’, eenvoudigweg omdat het dat niet waren (afgezien van de vormgeving) maar veeleer cursiefjes, naar het gebruikte lettertype. Voor mijn part noem je het ook een entrefilet, wat trouwens een mooier woord is ook nog. Columns zijn artikelen ter lengte van en opgemaakt als een kolom (en wel een kolom op broadsheetformaat) zoals die werden geschreven door Walter Lippmann: serieus, scherp, polemisch, actueel.
Hoewel Carmiggelt al bijna 33 jaar dood is, zijn de meeste van zijn cursiefjes nog altijd prettige leesstof, hoewel hij natuurlijk nog niks kon weten van smart phones, laptops, facetime, skype en videoconferencing en dodelijke virussen. Hij zou er ongetwijfeld raad mee hebben geweten, daar niet van. Ik hoor hem gewoon met zijn droevige stem een doorgezopen Amsterdammer citeren die het hoofdschuddend heeft over het Cordobavirus.
Zijn meest onsterfelijke zin schreef hij bij de geboorte van een (klein)dochter: ‘De klootzak die haar van me gaat afpakken loopt nu al ergens te knikkeren.’
(Mijn eigen euvel ter zake is dat ik altijd pas te laat, iets voorbij het midden, mijn eigenlijke onderwerp aansnijd. Maar dat gaat nu goed komen.)
Ik kreeg ter gelegenheid van de recente (en ook weer erg lang geleden) feestdagen de meest recente bundel stukjes van Sylvia Witteman toegeschoven, getiteld Boodschappen zonder leesbril. Het is het negentiende, maar in dat rijtje mis ik nog het een en ander, zoals De Maillardreactie. De stukjes in dit boekje verschenen allemaal in de Volkskrant, ik kan me ettelijke ervan nog vrijwel letterlijk herinneren.
En toch las ik dit boekje met genoegen opnieuw uit en gedeeltelijk zelfs vóór aan Djamila.
Kon je Carmiggelt (Witteman geeft toe dat hij voor haar een groot inspirator is) nog wel eens betrappen op al te veel stilering, Witteman nooit. Hoewel het natuurlijk niet anders kan dat ze dat doet: alleen al de verhaaltrant, die nogal eens wat weg heeft van die van een van haar andere helden, Gerard Reve, de vaste lengte van ‘het stukje’ en de daarin te beschrijven ‘belevenissen’ nopen elke auteur tot die stilering.
De stukjes, ik houd dat woord maar aan, zoals zij zelf ook pleegt te doen op Twitter, hebben een benijdenswaardige lichtheid van toon waarin zij, helder formulerend, haar waarnemingen van haar eigen gevoelens, van die van haar gezin, haar poezen en van de mensen die rondhangen in parken, portieken, markten en supermarkten optekent. (Dat moet: optekenen zeggen. Dat is net iets anders dan opschrijven.)
Opmerkelijk: ze komt nóóit in een café, hoogstens op een terras, voor het afluisteren van mannen en vooral vrouwen – de laatsten heel vaak van het type Sylvie Meijs, die argeloos blijk geven van hun malle aanstellerij. Een grote nuchterheid ter zake van de grote vraagstukken des levens is een van de dingen die haar stukken zo aantrekkelijk maken. Ook veel loze moderne flauwekul kan rekenen op een ironische omschrijving dan wel een genadeloze afstraffing. Waarbij ze ook zich zelf niet spaart, misschien wel het belangrijkste aspect van de aantrekkelijkheid van haar werk.
Alles ademt, ondanks een nadrukkelijk moderne oogopslag, een sfeer van tijdloosheid en algemene geldigheid.
Anders dan Simon Carmiggelt zal ze haar stukjes nooit voorlezen op tv, zelfs niet als Benjamin Herman (stel ik mij voor) er de saxofoon bij zou spelen, want daar is ze te verlegen voor. Terwijl ze een mooie omfloerste altstem heeft, en een zorgvuldig onderhouden Aerdenhouts accent.
In de weigering haar kunsten op de flatscreen te vertonen kan ik trouwens volledig verplaatsen.
Een aanbeveling om dan maar haar stukjes zelf te lezen of voor te dragen is inmiddels volstrekt overbodig.
Dat doen jullie namelijk al.
________