Eerst de vreugde, dan de teleurstelling.
De vreugde betreft ten eerste het feit dat de afspraak voor vandaag gistermiddag is gemaakt – dat was een tijdje geleden wel anders. En dan het feit dat de parkeerfaciliteiten bij het ziekenhuis momenteel geheel gratis zijn. Veel scheelt het niet, maar ons Zeeuwen bent zunig, zoals je weet. Wij mogen graag een paar onverwachte euro’s in de zak steken.
De parkeergarage is trouwens grotendeels onbezet, want het ziekenhuis laat geen bezoekers toe – bezoekers die gezellig komen keuvelen met een aldaar opgenomen patiënt kunnen ze daar missen als, eh kiespijn.
Wie naar een polikliniek moet mag gewoon door.
Nou, gewoon – alleen de lijder zelf mag door naar de poli, in dit geval de oogkliniek. En dat moet ook via een omweg, zomaar vanuit de parkeergarage naar de poli in souterrain, dat zou wat al te gemakkelijk zijn. Na verplicht handen wassen – maar als je het zeepspuitje gewoon voorbij loopt: geen probleem – eerst met de lift omhoog naar de centrale hal van het ziekenhuis, vandaar weer met de lift omlaag naar het souterrain, en daartussen staan de mannen met een grote V op de jas, die tegenwoordig alomtegenwoordig zijn, waar halen ze die zo ineens vandaan.
In een onhandig vasthouden klapper wordt gecontroleerd of mevrouw wel een afspraak heeft, en haar begeleider – mevrouw is ietwat slecht ter been – mag niet mee. Daar staat tegenover dat een hulpmevrouw Djamila in een rolstoel zet en naar de polikliniek brengt.
Ik ga, in afwachting van de toekomst, op de keiharde lange bank in de centrale hal van het ziekenhuis zitten en neem mijn boek ter hand. Het duurt ongeveer een uur voor mevrouw weer terug is.
In die tijd zie ik weinig, maar toch enkele tientallen, mensen in en uit lopen. Niemand, maar dan ook echt niemand, neemt de moeite op minstens anderhalve meter van mij verwijderd langs te lopen.
Na twintig minuten ploft een mevrouw op leeftijd, voorzien van een rollator, vlak naast me neer, ze raakt me nog net niet. ‘Anderhalve meter,’ zegt ik. ‘Ach o ja,’ mompelt ze, maar maakt geen aanstalten. Gelukkig kan ik wel afstand nemen door op te schuiven. Op te pleuren, kun je ook zeggen.
Ik ga ietwat onderuit liggen, met gestrekte benen. Sommige voorbijgangers vinden dat onhandig, struikelen bijna over mijn voeten.
De V-mannen houden trouwens ook geen afstand, zie ik. En verder zijn er tientallen mensen die zomaar doorgezwaaid worden.
Het is de eerste keer dat ik in lockdowntijd weer onder de mensen ben (afgezien van een enkel bezoek aan de supermarkt.) En het valt mij niet mede, sterker nog: het stelt me ietwat somber. De mensen doen maar wat. In het ziekenhuis, nota bene.
En dan te bedenken dat geleerden inmiddels uitgedacht hebben dat tot eind 2022 elk jaar een stuk of drie, vier lockdownperiodes nodig zullen zijn.
Mijn mevrouw komt, in de rolstoel, terug van de oogpoli. De oogarts, zegt ze, had geen mondkapje voor.
Gauw naar huis.
Gelukkig kunnen we gratis het ziekenhuisterrein af.
Handen wassen en er, als gebruikelijk de laatste tijd, het beste van hopen.
________