Degenen die mijn stukjes lezen zullen hebben opgemerkt dat ik soms wel eens laat ergens achter kom.
Bijvoorbeeld: ik ben in november 81 jaar geworden, en dat is negen maal negen, zegt mijn cijferzieke brein. (Ik kan enorm goed hoofdrekenen.)
Negen maal negen, en met een beetje doordenken kom ik tot de volgende conclusies:
Toen ik negen jaar was, kwam ik net weer terug in de derde klas van de lagere school, na een langdurig genezingsproces van mijn gebroken linkerbeen. Het leverde me op dat ik voor de rest van de schooltijd de beste van de klas was, en met dat iets te korte been een dankbaar voorwerp van pesterij. Dat bepaalde de rest van mijn leven: je niks aantrekken van het gepeupel.
Toen ik achttien jaar was, werd ik gekeurd voor militaire dienst. Dat had nogal wat voeten in de aarde want ik bleek aangeboren hoge bloeddruk te hebben. Ik lag een paar uur in een bed in de Menno van Coehoornkazerne in Arnhem om die druk tot een aanvaardbaar niveau te laten zakken. Ik was toen overigens net door ‘Wij Juliana, Koningin der Nederlanden enz. enz. enz.’ ook nog eens goedgekeurd voor het Nederlanderschap.
Toen ik zevenentwintig jaar was (nou ja, eigenlijk 28, maar zo cijfervast ben ik nou ook weer niet) verhuisde ik van Groesbeek naar Schaesberg voor het begin van een glanzende carrière (in pecuniair opzicht) bij het Limburgs Dagblad.
Toen ik zesendertig jaar was (nou ja, iets meer dan 37, eigenlijk) kwam ik in Den Haag Djamila tegen en verhuisden we samen naar Nieuwenhagen.
Toen ik vijfenveertig jaar was, werd ik weer eens vader.
Toen ik vierenvijftig jaar werd liet ik door de orthodontist mijn gebit rechtzetten zodat ik kon ervaren wat het is om een beugelbekkie te hebben. Kort daarna groef ik, samen met Djamila, een gat van 150 kubieke meter om een huis in te zetten.
Toen ik drieënzestig jaar was (eigenlijk ongeveer 62) ging ik met pensioen en kreeg ik eindelijk een vast inkomen zonder ervoor te werken: sindsdien wentel ik mij in otium dignitate.
Toen ik tweeënzeventig jaar was bleek het rechtzetten van de tanden er vooral toe te hebben geleid dat ik leed aan gegeneraliseerde paradontose en moest het hele meubilair eruit.
En nu ben ik eenentachtig jaar, dat otium dignitate gaat gewoon door, alleen wordt het werken in de tuin wel erg vermoeiend. Heel soms denken we wel eens aan een iets eenvoudiger woning. En ik heb eindelijk Ulysses van James Joyce uit. Er staan nog zeker honderd boeken die ik moet lezen, het vervolg op dit verhaal kunnen jullie over negen jaar tegemoet zien.
Dus komaan, vooralsnog geldt mijn door de omstandigheden opgedrongen motto: moedig voorwaarts! En driemaal drie is negen!
_______