Afgelopen weekeinde heb ik gelezen het boekje Against English, pleidooi voor het Nederlands, met op het achterplat nadere verduidelijking in de vorm van de kreten Weg met het Engels! Leve het Nederlands! Het is samengesteld door onder andere Lotte Jensen en Niek Pas en bevat 26 artikelen van de hand van uiteenlopende deskundigen.
Er is reden om aan te nemen dat de gemiddelde Nederlander met een opleiding op het niveau van de middelbare school zijn of haar taalkennis niet erg op orde heeft, in tegenstelling tot wat wel eens wordt beweerd.
Ik zag gisteren een affiche met de tekst: Alpe d’Huzes – A Life Changing Experience en ik dacht: hoeveel Nederlanders zouden die slogan, o excuus, slagzin, correct kunnen vertalen? En dat soort reclame-uitingen zie je overal, de laatste jaren.
Het is traditie de talenkennis van de Nederlander op te hemelen, maar dat moet een broodje-aapverhaal zijn.
Over Frans en Duits hoef je niet eens te beginnen, maar Engels dan? Ik ken in mijn eigen omgeving nauwelijks of geen mensen met een middelbare of universitaire opleiding die wel eens een Engelstalig boek ter hand nemen – en dat zijn dan de lézers in die groep, die echt liever wachten op een vertaling.
Het boekje Against English gaat, dat moet vooraf duidelijk zijn, vrijwel uitsluitend over het om zich heen grijpende Engels in het hoger en universitair onderwijs. Het is niet tégen het Engels, maar wel tegen Engels als vervanging voor Nederlands.
Nederlandse jongelui plegen op de universiteit aan te komen met een vwo-opleiding waarvan doorgaans Engels ook deel uitmaakte. Op veel universiteiten wordt nog wel een toelatingsexamen gehouden – potsierlijk deftig nog vaak colloquium doctum genoemd – maar daarna wordt de student geacht het grootste deel van zijn/haar opleiding te volgen in het Engels. Let wel: dat toelatingsexamen van een Nederlands als moedertaal sprekende student wordt beoordeeld door een docent of hoe dat tegenwoordig op de universiteit heet, die doorgaans óók een moedertaalspreker is. Duidelijker geformuleerd: de een examineert de ander in de beheersing van een taal die ongeveer 1500 woorden omvat en bekend staat als het Globish.
Als ze pech hebben krijgen Nederlandse studenten wel eens les van moedertaalsprekers uit het Verenigd Koninkrijk. En dan zijn ze blij dat die een paper, pardon, een uitgeschreven tekst, heeft rondgedeeld waar ze thuis, het woordenboek onder handbereik, wijs uit moeten zien te worden. Want de moedertaal van een dergelijke docent vertoont vaak geen grote gelijkenis met het Globish.
Datzelfde geldt nog sterker voor het Engels van Amerikaanse geleerden, veelal verbonden aan belangrijke en invloedrijke instituten in Texas of Californië, dat voor gemiddelde Europese toehoorders die het Globish beheersen onverstaanbaar zijn. Professor Higgins, uit My Fair Lady zei het al: ‘Engels spreken ze in Amerika al lang niet meer’.
Nu het boekje Against English. Eerst maar eens een nogal vèrgaande conclusie van mij: Als er niks gebeurt, verandert Nederland qua taal en uiteindelijk ook cultuur in een soort Oostelijk Nieuw-Guinea, waar ze óók een soort thuisgeknutseld Engels spreken en verder niks. En daardoor ook aan de achterkant van de wereld bungelen. (Dit staat niet in het boekje, let wel.)
Ik zal hier volstaan met ter opruiing enkele hoofdstukken kort te citeren. Zoals Engels is (niet) het nieuwe Latijn’ van Johan Oosterman. Hij komt tot de conclusie: ‘niet’, omdat de vergelijking niet opgaat. Vooropgesteld: het Latijn zorgde er in de periode dat het in de wetenschap werd gebruikt mede voor dat wetenschappelijke kennis door heel Europa kon worden verspreid.
Dat bracht trouwens ook mee dat men door het gebruik van het Latijn kon zorgen dat het gewone volk, het plebs dus, verstoken was van kennis van de wetenschappelijke vorderingen. En daar was ook opzet in het spel: de universiteiten waren in de Middeleeuwen katholiek, en in die tijd vond men van bovenaf dat de eenvoudige gelovige beter geen kennis kon nemen van de Bijbel – pas de Reformatie bracht daar verandering in; de reformatie kan zo gezien worden als een vorm van democratisering en verheffing van de maatschappij. Dat had je niet gedacht: de Statenbijbel als instrument voor democratisering!
In tegenstelling tot het Engels van tegenwoordig werd destijds nergens ter wereld Latijn nog als moedertaal gesproken, en alle sprekers hadden dus min of meer gelijke kansen, terwijl moedertaalsprekers uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten tegenwoordig een duidelijke voorsprong hebben, en die ook uitbuiten.
Taal is een merkwaardig verschijnsel. Tijdens de evolutie ging het gebrom, gekraai, gegil en gefluit van onze aapachtige voorouders geleidelijk aan over in gearticuleerd spreken (hoewel dat tegenwoordig nog niet lijkt te zijn doorgedrongen tot voetbaltribunes). Een kind leert de taal van zijn moeder en het doet dat zonder te kunnen lezen of schrijven en zonder kennis te nemen van welke grammaticale regel dan ook. Duitse kinderen leren zonder er erg in te hebben de rijtjes met de voorzetsels en de naamvallen die zij regeren, Finse kinderen leren zonder ooit het woord ‘naamval’ te hebben gehoord, laat staan begrepen, de vijftien naamvallen van hun agglutinerende taal. Franse, Engelse, Amerikaanse en Deense kinderen leren iets later dat hun taal totaal anders wordt geschreven dan uitgesproken en nemen dat (vrijwel) zonder discussie voor lief.
Voor bijna alle mensen is de moedertaal de taal waarin ze zonder veel moeite alles dat ze willen zeggen, alles dat ze willen uitdrukken, tot en met hun diepste gevoelens, onder woorden brengen.
Voor het leren van een moedertaal krijg je maar één kans. Enkele jaren geleden waren er in Australië en Nieuw-Zeeland vacatures voor Nederlandstalige verpleegkundigen – de na de oorlog naar die landen geëmigreerde Nederlanders waren aan het dementeren geslagen en het eerste slachtoffer daarvan was de landstaal: ze vergaten hun Engels maar bleven nog een tijdje hun moerstaal spreken. Die ws blijkbaar ‘aangeboren’.
De meeste mensen die later een andere taal dan hun moedertaal willen leren moeten dat doen met taalcursussen of zoals vroeger, het Frans, Duits en Engels van de middelbare school. Daar blijkt al snel: een tweede, derde of vierde taal leert de gemiddelde bezitter van een klein model talenknobbel aanzienlijk minder goed dan zijn of haar moedertaal. De kennis van de moedertaal en die van andere talen zijn feitelijk niet eens vergelijkbaar, door de totaal andere manier waarop je je die kennis eigen maakt.
Against English gaat vooral over de vraag: is het nodig of nuttig dat in de wetenschap en het wetenschappelijk onderwijs bijna uitsluitend Engels wordt gesproken en geschreven. Het antwoord luidt: ja, of misschien toch ook nee. Om in discussie te geraken met buitenlandse collega’s is het antwoord ‘ja’ – zie het Latijn – maar als je je bezig houdt met onderwerpen die het nooit verder zullen schoppen dan je eigen taalgebied, waarom zou je het dan in het, toch blijvend moeizame en versimpelde, Engels doen? En potsierlijke vormen aannemen, zoals: een scriptie over de literaire werken van Joost van de Vondel in het Engels.
De schrijvers van het boekje signaleren enkele keren dat Nederlanders zich vooral tot Engels wenden uit minachting voor de Nederlandse taal. Ze signaleren dat die minachting een restant is uit de tijd waarin de echte geleerden, de spraakmakers, zie boven, zich bedienden van het Latijn, mede om de boeren dom te houden. Maar daar gaat het, ik benadruk het nog maar eens, in Against English niet om.
Drie artikelen in het boekje troffen mij in het bijzonder. Daar is ten eerste het stuk van oud-president van de Hoge Raad der Nederlanden Geert Corstens die zonneklaar maakt dat het uitgesloten is dat het Nederlands recht ooit in het Engels gedoceerd gaat worden: het recht is, net als de Nederlandse taal, een fundamenteel aspect van de Nederlandse cultuur, zonder hetwelk die cultuur gedoemd is te verdwijnen.
Het felst van leer trekt emeritus hoogleraar experimentele taalpsychologie Annette de Groot in haar artikel Onderwijs op krukken. Ze signaleert dat het besluit om veel opleidingen voortaan in het Engels te geven onder meer gebaseerd is op krakkemikkig onderzoek door de Vereniging van Nederlandse Universiteiten, VNSU, bijvoorbeeld een studenttevredenheidsonderzoek, waarbij zij niet schroomt die een frauduleus tintje aan te wrijven. ‘De student kan zich ook in de luren laten leggen door het fabeltje… dat een Nederlandstalige opleiding minder kansen biedt op een mooie baan.’ Bovendien: klopt het wel dat een opleiding goed is als de student er tevreden over is?
Uit ander onderzoek is gebleken dat moedertaalsprekers een aanzienlijk grotere woordenschat blijken te hebben dan mensen die Engels als tweede taal gebruiken. (Ik noemde het Globish al) en dat moet leiden tot gebrekkiger functioneren van zowel docent als student, met alle gevolgen voor de kwaliteit van het resultaat. Ook signaleert zij zelfs verzinsels die de keuze voor Engels vergemakkelijken: ‘… wordt beweerd dat het de wens van Nederlandse studenten zelf is om Engelstalig onderwijs te volgen, maar van de 213 Nederlandse studenten in het onderzoek van (Johanna) de Vos hadden er maar 39 gekozen voor een Engelstalig programma.’
‘Waarom’, zo vraag De Groot zich af, ‘worden studenten en docenten gereduceerd tot talige mankepoten’… ‘waarom plaatsen ze (de universiteiten) zich buiten de samenleving door het Nederlands, het sterkste bindmiddel van de Nederlandse samenleving, te verwaarlozen?’
De Groot noemt als een van de oorzaken een belangrijk punt: de financiering van het onderwijs is (van overheidswege dus) is zodanig slecht gefundeerd dat de universiteiten wel buitenlandse studenten moeten aantrekken (maar die zou je ook Nederlands kunnen laten leren) om te kunnen blijven bestaan. Intussen staat door de massale toestroom de individuele begeleiding van studenten op de tocht (of ligt al met longontsteking in bed).
En dan tenslotte nog hoogleraar geschiedenis aan de Gentse universiteit Gita Deneckere die op een rijtje zet hoe onderwijs van Vlaams (Nederlands) sprekende studenten pas vanaf 1930 op gang kwam, toen de universiteit van Gent als eerste in België Nederlandstalig werd – tot dan toe was Frans er de voertaal geweest, dit uiteraard ten nadele van Vlaamse studenten. Dat was ook bewust beleid van de francofone Belgen: de Vlamingen konden het beste dom en arm worden gehouden. Ook in Vlaanderen doet zich het verschijnsel van verengelsing voor, maar aanzienlijk minder dan in Nederland: men heeft daar, zal ik maar zeggen, leergeld betaald.
Léés dat boek!
_______