Het was natuurlijk niet het gunstigste tijdstip, maar goed, dat heb je allemaal niet voor het uitkiezen, dus afgelopen woensdagavond bevond ik me – na een voortreffelijke Japanse maaltijd in al even voortreffelijk gezelschap – ineens in een daverende regenbui op de plek waar de Arena Boulevard in Amsterdam doodloopt op het Station Bijlmer Arena. Op zo’n moment is dat station en de directe omgeving (denk aan de muisgrijze bijna vensterloze Imax bioscoop) een dreigende betonnen kolos die me aan Metropolis deed denken, die film van Fritz Lang uit 1927.
En voor we bij dat restaurant arriveerden hadden we een half uur lang een dergelijke ervaring gehad – in de verkeerde bus gestapt waardoor we op station Holendrecht terechtkwamen, waar ik al vergeefs had rondgekeken of Vergilius er mijn gids kon zijn. En de rit daarheen had ook iets geopenbaard: namelijk dat een grote stad haastig zijn buitenwijken, alsof grond van elastiek is, wijd verspreid neerzet te midden van hoog opgeschoten geboomte, struikgewas en spectaculair onkruid, de wijken zelf weer voor een groot deel bestaand uit grauwe betonnen karkassen.
En dat na een dagje in die grote stad die zich ooit het centrum van de wereld waande, waar ik het destijds, jaren zestig en zeventig, ook mee eens was. In de tijd dat er ook al veel Engels werd gesproken, maar de stad nog wel het aspect had van een tamelijk rustige, spectaculair vormgegeven oer-Hollandse provinciestad met vooral veel dekselse cafés waar je, als provinciaal, helemaal uit Limburg, door de weelderig vormgegeven ‘tante’ achter de tap uitbundig met open armen werd ontvangen en waarvandaan je herhaaldelijk starnakelzat naar het Centraal Station strompelde, om de reis huiswaarts, naar de provincie dus, te aanvaarden.
Als je goed kijkt is die stad er natuurlijk nog, maar ook aan goed kijken zijn grenzen. In dit geval werden de grenzen scherp getrokken door enige honderden jongemannen, grimmig, vol tatouages, die niet alleen rondschuifelden maar ook op de Dam luid trommelden en oproerige liederen zongen, grimmig en gretig in de gaten gehouden door de politie, deels in ME-tenue, met overvalwagens en andere auto’s en motoren en een klapperende helikopter – supporters van de Griekse voetbalvereniging PAOK Saloniki waren die jongens, die ’s avonds met 3-2 zouden verliezen van Ajax; maar voor het zo ver was vluchtten we min of meer de bus van lijn 47 in, naar de veilige camping. ‘Ja, en doe mij maar een whisky’ zoals de corpsballen van Jiskefet plachten te roepen, en die liet ik me goed smaken.
De dagen daarvoor hadden wij verwijld in het Vagevuur in de vorm van een tijdelijke camping in Harderwijk – volgend jaar gaan ze poppenhuisjes bouwen op het nogal desolate vierkante boomloze terrein – dat we graag hadden overgeslagen, ware het niet dat daar een oervrolijke totaaloptimistische uitbaatster de scepter zwaaide. Zonder haar was het de allerlaatste plek geweest waar je als eenvoudig kampeerder je tent opslaat.
(Deze laatste opmerking komt vooral uit onze verbijstering over een jonge vader, die met zijn zwaar geestelijk en lichamelijk gehandicapte zoon op een tandem op fietsvakantie was en de haringen van zijn tentje met zijn sandalen de keiharde grond van Stadscamping Harderwijk in probeerde te trappen – waardoor hij er ’s nachts, in een halve storm en stromende regen een paar keer uit moest omdat het tentje en de overkapping ervan weer losgerukt waren. Waarom doet iemand zoiets? Ja, om mij het woord Vagevuur in de mond te laten nemen, iets anders kan ik niet bedenken.)
De uitbaatster riep: ‘En als we hier weg moeten, dan zetten we de hele rotzooi op Marktplaats en gaan we op zoek naar een volgend terrein voor een popup-camping.’ Wij wensten haar welgemeend veel succes. Je moet maar durven. ‘Ik vertrek’ is er niks bij.
Wij waren er aangekomen vanuit het Paradijs, niet meer en niet minder. Ook nog langs een route waarvoor ik de navigatie verboden had autowegen voor te schrijven, waardoor we iets langzamer uit het paradijs dat Achterhoek heet, gedeeltelijk via de IJsselmeerpolders naar de stad van het Dolfinarium waren gekomen waarvan ik niet zozeer die dierenbeulerij en ook niet de tot snot gekookte mosselen kan aanbevelen, maar wel het museum van de schilder Marius van Dokkum, die zijn vak schitterend beheerst en alles doet onder het kennelijke motto: Wie lacht niet die den mensch beziet – ik grijp elke gelegenheid aan om Jacob Cats te citeren, uiteraard.
Et in Arcadia ego – daar dacht ik steeds aan bij ons tweede bezoek in een jaar tijd aan het stadje Lochem, en ja, ik weet het, dat is de titel van een barok schilderij met blote lichamen en die zie je dus bepaaldelijk niet in Lochem, maar wel hele troepen dames, bespikkeld met enkele heren, op elektrische fietsen, die midden op een kruispunt gaan staan beraadslagen ‘hoe nu verder’ tot een van de dames opmerkt ‘we staan hier, geloof ik, een beetje in de weg’, maar op dat moment was er nog niemand aangereden.
Lochem, dat is de mooiste boekhandel van Nederland, de firma Lovink, ook alweer op een van leukste pleinen van het land (even niet kijken naar de aanbouw zijnde appartementen aan één kant) dat natuurlijk gewoon Markt heet, en waar zich ook, tegenover kerk en gemeentehuis uit lang vervlogen eeuwen, het knusse restaurant met terras genaamd Kawop bevindt, waar men, desgevraagd, zonder met de ogen te knipperen 48 oesters zal serveren, zoals bekend de ideale lunch, mits geserveerd met twee flessen knisperdroge Sauvignon Blanc.
En al dat moois is gelegen te midden van dat arcadische landschap, dat een Nederlandse versie is van Midsomer County en dan nog iets intiemer, met zijn met bomen omzoomde wegen en weggetjes, zijn boerderijen en boerderettes, met A.L. Snijders (die toevallig die middag signeert bij Lovink) en Matthijs van Nieuwkerk. Wie nog op zoek is naar een vlekje: vorig jaar bespraken we er de exploitant van een dames- en herenmodezaak die ging sluiten omdat hij er zich, als man van buiten (uit Brabant, meen ik) weggepest voelde. De zaak staat nu leeg.
Hè, wat een ontnuchtering nou weer.
Maar ik had echt het gevoel de Goddeloze Comedie in enkele dagen tijd op zijn Hollands te hebben overgedaan.
Nou ja, een beetje.
Onnidan, vragen ze tegenwoordig.
Voor de zekerheid.
_______
hhBest
Boek & Film
Laatste reacties