Het was 13 juli 1944 – en het betreft hier een van mijn vroegste herinneringen – toen ik hem zag voor het eerst: een pasgeboren baby, of eigenlijk vooral een grote bos donkerbruine krullen, naast het bed van mijn moeder, het zogenaamde kinderbed, in het piepkleine voorkamertje in Nijmegen. Zij moest daar een paar dagen in blijven liggen omdat de ooievaar, nadat hij die bos krullen had afgeleverd, in mijn moeders been had gepikt. Dat hoorde nu eenmaal zo, daar kon je niks aan doen. Ik was bijna 6 jaar.
Kort daar kwam de oorlog ook nog eens langs, waardoor we enige weken doorbrachten in een al even piepklein keldertje, omdat boven onze hoofden de geallieerde granaten op de Duitsers werden afgevuurd en er zelfs af en toe een V1 in de buurt insloeg.
Drukke tijden, waar mijn broertje Berry, inmiddels Alberto Giovanni Matteo gedoopt, vrolijk doorheen sliep.
Toen hij 4 of 5 jaar was begon hij te tekenen. Opvallend volwassen te tekenen, slanke vrouwenfiguurtjes met grote lege ogen. Hij tekende ze meestal ondersteboven en ik herinner me – maar dat kan eigenlijk niet kloppen – dat hij veel aandacht besteedde aan de kleding van de meisjes.
Misschien bedriegt mijn geheugen me – zo tekende hij in ieder geval veel later nog steeds, toen hij na een volstrekt mislukte middelbareschooltijd (hij werkte 3 mulo’s af) naar de kunstacademie in Arnhem ging om er modeontwerper te worden. Daarmee was één bedoeling van mijn vader met zijn zonen in vervulling gegaan: hij zou dus geen bouwvakker worden (het vak van mijn vader, dat hijzelf verafschuwde) en geen priester (zoals alle Italianen had mijn vader de pest aan ‘i predis’).
Berry was daar helemaal op zijn plaats en begon een carrière als zelfstandig modeontwerper die ook zelf zijn creaties in elkaar zette, aanvankelijk bruidsjurken voor meisjes uit zijn Nijmeegse kennissenkring en verdere mond-tot-mondreclame.
Hoe hij in 1974 terecht kwam in de functie van hoofdontwerper bij Studio Fong Leng in Amsterdam staat me niet meer duidelijk voor de geest, in ieder geval viel zijn dienstverband bij die Studio samen met de bloeitijd van Fong Leng. Met name was dat het geval in de periode waarin een merkwaardig verdienmodel ontstond: de schilder Carel Willink verdiende veel geld met zijn magisch realistische schilderijen, geld dat hij voor een deel besteedde aan de garderobe van zijn vrouw Mathilde Willink- De Doelder, die dat dan weer grotendeels bracht naar Studio Fong Leng. Die overigens nog een paar grote steenrijke ondernemers en andere sponsors als klant had.
Berry was een ongelooflijk getalenteerd vakman. Hij hoefde zijn klanten maar zelden de maat te nemen en had veel plezier in ingenieus in elkaar gezette kledingstukken. Helaas had hij op een ander belangrijk punt een fataal gebrek, namelijk aan zakelijk talent – net als zijn, mijn vader.
Nadat hij ontslag had genomen en zich zelfstandig had gevestigd, begon hij aan een nieuwe carrière: die van docent, met name aan de Arnhemse kunstacademie, waar hij zelf was opgeleid. Daar telde hij onder andere Viktor & Rolf tot zijn studenten.
Zijn studenten droegen hem op handen. Dat viel ook op tijdens zijn begrafenis – hij overleed op 27 april 1997 aan de gevolgen van pancreaskanker – toen bussen vol studenten aanwezig waren bij de crematie in Driehuis-Westerveld.
Hij had een groot Nederlands mode-ontwerper kunnen worden. Maar de tijd daarvoor was hem niet vergund – en hij had zich gewoonweg laten gebruiken. Berustend zei hij ooit: ‘Mijn naaister rijdt in een Porsche en ik heb een Fiat Panda.’
Zie ook hier.
________