De kwestie die kan worden samengevat als ‘al of niet nakend naar school of kantoor’, beheerst, neven het paardenstaartenvoetbal, al dagenlang de diverse mediae in stad en ommelanden. Hoog tijd dat ik er eens mijn licht op laat schijnen, waarna de discussie gesloten kan worden, of dat anders punt 2 kan worden aangesneden: wat eten we met Kerstmis?
En toch.
Eerst maar eens ikzelf. Ikke ikke ikke.
Ik heb een zeer uitgebreide garderobe, waarvan, benevens 45 overhemden, 15 polo’s, 32 T-shirts, 15 katoenen en wollen truien met V-hals, 26 broeken, vijf colberts, één pak, één smoking en 42 onderbroeken ook 4 korte broeken deel uitmaken. En één knielang nachthemd dat verdacht veel op een djelleba (of zoiets) lijkt.
Zolang de temperatuur ongeveer is zoals het in Nederland betaamt, 20 graden met jagende ‘Hollandse luchten’, is er geen probleem met de juiste outfit voor kantoor, terras, restaurant, supermarkt en wandelwoud: lichte zomerbroek, beige, lichtblauw, lichtrood en als het wufter moet: wit, met daarboven óf een polo in een gedekte tint, of een lichtblauw of wit overhemd, waar dan weer een colbertje van spijkerstof overheen past; bij een polo geldt een losjes all’italiano omgeknoopte katoenen trui. Is het warmer, dan kunnen die trui en dat colbert achterwege gelaten worden. De lange pantalon met scherpe vouw blijft voorschrift.
Kortom, de outfit van een eenvoudige Nederlandse boerenlul.
Ik vermeld hier uitdrukkelijk nog dat ikzelf de uitsluitende koper ben van mijn eigen garderobe ben, af en toe trefzeker aangevuld met keiharde aanvullingen van de zijde van Djamila. Zoals dat nachthemd.
Want, wat toont mijn straatbeeld tot mijn ontzetting?
Kerels in wijde korte broeken met sandalen. (Ik vrees altijd het klokkenspel te zien te krijgen). Kerels in te grote geruite overhemden, bij voorkeur met een borstrok eronder. Aan de voeten gezonde sandalen, die een glorieuze blik gunnen op de knalgele kalknagels, de van ellende gekromde tenen met op elk kootje lang zwart haar. Ik laat hier nuffig het ontblote bovenlijf wegens ‘weerzinwekkend’ onbesproken. Kom op, zeg.
De garderobe van de Nederlandse middelbare man (en ouder) wordt, schrik niet mijne dames en heren, niet door henzelf aangeschaft maar door echtgenotes of vriendinnen, bij voorkeur zonder dat het slachtoffer er zelf bij is. Het slachtoffer kijkt in de kast, ziet die kleren en trekt ze aan. Eega kijkt vertederd toe hoezeer ze haar wettige bedgenoot teruggetoverd heeft naar zijn jeugd in de verre jaren veertig.
Uit beschavingsoogpunt laat ik hier de om zich heen grijpende plaag van de tatouage even onbesproken.
Dus, samenvattend: een manspersoon gaat gewoon niet in korte broek, geruit overhemd (vaak ook bloes genoemd) en op sandalen de straat op, met wat voor reisdoel dan ook. (Ik maak een uitzondering voor iets excentrieks: korte broek, sandalen, tot de knieën opgetrokken zwarte sokken. Iconisch.)
Zo, en nu heb ik het eigenlijke onderwerp van dit stukje lang genoeg onbesproken gelaten: namelijk de voorgeschreven kledij der dames onder tropische of daarmee te vergelijken weersomstandigheden.
Hier ga ik mezelf helaas ontpoppen als een groot liefhebber van het vrouwelijk schoon. Dat mag niet meer, tegenwoordig, maar ik doe het lekker toch.
Klein zwart jurkje tot halverwege de dij, daaronder mooie benen, en schoenen (kleur naar eigen smaak) van het type pump, stevige niet te hoge hak, open neus en hiel. Niks meer aan doen.
Mits. Er is altijd een mits. Mits geen lelijke benen, dikke- of flapkuiten of helemaal geen of afgezakte kuiten, dikke dijen, ruimbemeten achterwerk, voeten met mannentenen: mits dit alles decent afgekleed. De mensen moeten nog eten. Hetzelfde geldt voor het decolleté. Niks op aan te merken, maar een decolleté tot over de navel draagt niet bij aan de beoogde verkoeling des lichaams. Bovendien: die arme mannen in de omgeving. Die willen een vrouw ook wel eens in de ógen kijken zonder de hele tijd afgeleid te worden.
Kleine moeite, maar zo helpen wij elkaar.
Verder nog iets? Bent u niets vergeten? Komt u nog eens terug?
_______